ECLI:NL:RVS:2019:443

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2019
Publicatiedatum
13 februari 2019
Zaaknummer
201809909/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 december 2018 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 11 oktober 2018 de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 11 januari 2019 het eerdere besluit ingetrokken en de aanvraag van de vreemdeling alsnog in behandeling genomen. Hierdoor was er geen belang meer bij een beoordeling van het hoger beroep, maar de Raad van State oordeelde dat er wel een proceskostenveroordeling mogelijk was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep vervolgens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

In de beslissing is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 512,00, dat geheel toe te rekenen is aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van M.E. van Laar LLM, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2019.

Uitspraak

201809909/1/V3.
Datum uitspraak: 12 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 5 december 2018 in zaak nr. NL18.18936 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 5 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Uit het door de staatssecretaris ingediende nadere stuk blijkt dat hij op 11 januari 2019 het besluit van 11 oktober 2018 heeft ingetrokken en de aanvraag van vreemdeling alsnog in behandeling heeft genomen. Hiermee is hij de vreemdeling volledig tegemoetgekomen, zodat geen belang meer bestaat bij een beoordeling van het hoger beroep maar wel een proceskostenveroordeling mogelijk is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9389, onder 2.4).
2.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2019
279.