ECLI:NL:RVS:2019:445

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
201900756/1/V2 en 201900756/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 13 februari 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 8 mei 2018 besloten om de aanvraag van de vreemdeling af te wijzen. De vreemdeling was het niet eens met deze beslissing en had beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 11 januari 2019 het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin vergelijkbare vragen zijn behandeld. De rechter oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank vernietigd moest worden. De voorzieningenrechter heeft het beroep alsnog gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de staatssecretaris en de mogelijkheid voor vreemdelingen om in beroep te gaan tegen afwijzingen van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 februari 2019.

Uitspraak

201900756/1/V2 en 201900756/2/V2.
Datum uitspraak: 13 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2019 in zaak nr. NL18.10300 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.A. Vermeij, advocaat te Leidschendam, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in de eerste grief opgeworpen vraag heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 8 mei 2018 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
2.    Wat de vreemdeling in de andere grieven heeft aangevoerd, behoeft gelet op het vorenstaande geen bespreking.
3.    Gelet hierop moet het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, worden afgewezen.
4.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2019 in zaak nr. NL18.10300;
III.    vernietigt het besluit van 8 mei 2018016, kenmerk […];
IV.    wijst het verzoek af;
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Wolff
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019
238.