ECLI:NL:RVS:2019:844
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling
Op 18 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 8 januari 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had tevens bepaald dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000.
De vreemdeling ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep op 31 januari 2019 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist. De vreemdeling verzocht ook om opvang en verstrekkingen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vreemdeling afkomstig was uit een veilig land van herkomst, en dat er in beginsel geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 maart 2019.