ECLI:NL:RVS:2020:104

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
201903386/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven door Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag van appellante, die slachtoffer is van mishandeling, bedreiging met de dood en stalking, werd op 28 maart 2018 afgewezen. De CSG stelde dat appellante geen langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen had overgehouden aan de mishandeling, waardoor het lichamelijke letsel niet als ernstig kon worden aangemerkt volgens de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). Ook het psychische letsel kon niet worden beoordeeld, omdat appellante geen medische informatie had overgelegd van een geregistreerde psycholoog of psychotherapeut. De rechtbank Midden-Nederland bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak van 19 maart 2019, waartegen appellante hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 20 november 2019 werd de zaak behandeld. Appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat ernstig psychisch letsel niet kon worden voorondersteld. Ze stelde dat ze voldoende bewijs had geleverd van de bedreigingen en stalking door haar schoonmoeder, maar de CSG had geen objectieve aanwijzingen ontvangen om dit te onderbouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de CSG in redelijkheid tot haar besluit had kunnen komen, omdat appellante niet voldoende bewijs had geleverd van ernstig letsel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de CSG de aanvraag van appellante in redelijkheid had kunnen afwijzen.

De uitspraak bevestigt dat het aan de aanvrager is om met voldoende objectieve aanwijzingen aan te tonen dat hij of zij slachtoffer is van een geweldsmisdrijf. De Afdeling concludeerde dat de CSG zich terecht op het standpunt had gesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de claims van appellante, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201903386/1/A2.
Datum uitspraak: 15 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 maart 2019 in zaak nr. 18/4390 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2018 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 19 maart 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2019, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
1.1.    [appellante] heeft op 31 augustus 2017 een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend bij de CSG in verband met mishandeling, bedreiging met de dood en stalking als gevolg waarvan zij lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Bij het besluit van 28 maart 2018 heeft de CSG deze aanvraag afgewezen. Aan dit besluit, gehandhaafd bij het besluit van 18 oktober 2018, heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellante] geen langdurige of blijvende ernstige medische gevolgen heeft overgehouden aan de mishandeling. Daarom kan het lichamelijke letsel niet worden aangemerkt als ernstig als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) en het beleid van de CSG. Het psychische letsel kan niet worden beoordeeld omdat [appellante] hierover geen medische informatie heeft overgelegd van een psycholoog of psychotherapeut met een BIG-registratie of een NIP-dienstmerk. Verder kan ernstig psychisch letsel niet worden voorondersteld omdat de CSG niet beschikt over voldoende objectieve informatie om aannemelijk te achten dat [appellante] slachtoffer is geworden van stalking waarbij over een langere periode sprake is geweest van frequent fysiek geweld of bedreigingen met geweld, aldus de CSG.
De uitspraak van de rechtbank
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag van [appellante] in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstig psychisch letsel niet kan worden voorondersteld, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat over een langere periode sprake is geweest van frequent fysiek geweld of bedreiging. Het dossier bevat alleen eigen verklaringen van [appellante] en daarmee onvoldoende objectieve aanwijzingen voor deze toedracht, aldus de rechtbank.
Het hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstig psychisch letsel niet kan worden voorondersteld. [appellante] voert hiertoe aan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat haar schoonmoeder haar gedurende een langere periode heeft bedreigd en gestalkt. Zij wijst er in dit verband op dat zij naast de aangifte van het geweldsmisdrijf op 17 juni 2016 veel meldingen heeft gedaan bij de politie. Deze meldingen zijn ten onrechte niet opgevraagd door de CSG. Verder heeft [appellante] een artikel 12 Sv-procedure gevoerd. [appellante] wijst erop dat zij als gevolg van de bedreiging en stalking al jaren met haar gezin op geheime adressen woont en dat zij inmiddels ook onder behandeling is.
3.1.    Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg luidt:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
3.2.    De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte. Wat de beleidsruimte betreft heeft zij daaraan invulling gegeven in onder meer de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven.
3.3.    Volgens paragraaf 1.1.4.1 van de toepasselijke Beleidsbundel (hierna: de Beleidsbundel) van 1 mei 2018 hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. Volgens paragraaf 1.1.4.3 is de eigen verklaring van een slachtoffer - als dat het enige is - onvoldoende om de aannemelijkheid vast te stellen.
Volgens paragraaf 1.2.2 heeft de CSG medische informatie nodig om het letsel te kunnen beoordelen. Hiervoor gebruikt het alleen medische informatie van hulpverleners die een diagnose hebben gesteld.
Volgens paragraaf 1.2.4 van de Beleidsbundel kan de CSG op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Het gaat om een aantal geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Eén van deze geweldsmisdrijven is belaging (stalking). Als belaging gepaard gaat met frequent en langdurig fysiek geweld of bedreiging met geweld, dan vooronderstelt de CSG ernstig letsel.
3.4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3543 is het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
3.5.    Niet in geschil is dat [appellante] op 17 juni 2016 door haar schoonmoeder is mishandeld en met de dood is bedreigd. Vaststaat dat [appellante] daarvan op 20 juni 2016 aangifte heeft gedaan bij de politie. Het Openbaar Ministerie heeft de zaak met betrekking tot deze aangifte geseponeerd wegens onvoldoende bewijs. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij ernstig lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van deze mishandeling.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij psychisch letsel heeft opgelopen, heeft de CSG zich in het besluit op bezwaar op het standpunt mogen stellen dat dit niet kon worden beoordeeld. Weliswaar heeft [appellante] in hoger beroep alsnog een brief van haar psychiater en psychotherapeut overgelegd, maar  dit stuk geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de CSG, alleen al omdat hierin een diagnose ontbreekt.
Niet in geschil is dat haar schoonmoeder [appellante] gedurende een maand na de mishandeling telefonisch heeft lastig gevallen. De stellingen van [appellante] dat zij - naast de aangifte op 20 juni 2016 en de aanvulling van deze aangifte op 17 juli 2016 - veel meldingen heeft gedaan bij de politie en dat zij een artikel 12 Sv-procedure heeft gevoerd, heeft zij niet met stukken onderbouwd. De CSG heeft ter zitting gesteld dat zij navraag heeft gedaan bij het Openbaar Ministerie, maar dat hierop niet is gereageerd. [appellante] is echter in de bezwaarprocedure in de gelegenheid gesteld om zelf nadere stukken aan te leveren om de belaging te onderbouwen, van welke gelegenheid zij geen gebruik heeft gemaakt. Zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, bevat de aanwezige informatie in het dossier daarmee onvoldoende objectieve aanwijzingen dat sprake is geweest van frequent en langdurig fysiek geweld of bedreiging met geweld. De Afdeling is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ernstig psychisch letsel niet kan worden voorondersteld omdat [appellante] deze toedracht niet aannemelijk heeft gemaakt. Evengenoemde brief van haar psychiater en psychotherapeut leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze brief blijkt alleen dat [appellante] onder psychiatrische behandeling was.
Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag van [appellante] in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2020
480-902.