ECLI:NL:RVS:2020:1043
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- E. Steendijk
- A. Kuijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 11 januari 2019 een eerder besluit van de staatssecretaris om een vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, had vernietigd. De staatssecretaris had op 17 januari 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Na een bezwaarprocedure had de staatssecretaris op 10 augustus 2018 het bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 8 april 2020 geoordeeld dat de grieven van de staatssecretaris niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De eerste grief, die betrekking had op een eerder door de Afdeling beantwoordde rechtsvraag, werd niet verder gemotiveerd omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De tweede grief, die ging over de vraag of een werkinstructie recht is in de zin van de Vreemdelingenbesluit, werd ook niet gehonoreerd, omdat de rechtbank haar oordeel zelfstandig kon dragen.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met het hoger beroep waren gemaakt. Tevens werd een griffierecht opgelegd aan de staatssecretaris. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 8 april 2020.