ECLI:NL:RVS:2020:1048

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
202001364/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake rijgeschiktheid en rijbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 april 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had op 12 februari 2020 het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, nadat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 8 oktober 2019 had besloten om een onderzoek naar de rijgeschiktheid van [verzoeker] op te leggen en de geldigheid van zijn rijbewijs te schorsen. Het CBR had het bezwaar van [verzoeker] tegen dit besluit op 6 januari 2020 ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld tijdens een telefonische hoorzitting op 31 maart 2020, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door zijn advocaten, mr. H.O. de Boer en mr. M. Draaijers. Ook was drs. M.M. van Dongen van het CBR aanwezig. Tijdens de zitting werd duidelijk dat er inmiddels een uitspraak was gedaan in een gerelateerde zaak (ECLI:NL:RVS:2020:1047), waardoor er geen sprake meer was van een geding. Dit leidde tot de beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 april 2020, en de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen, evenals de griffier.

Uitspraak

202001364/2/A2.
Datum uitspraak: 15 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 12 februari 2020 in zaken nrs. 20/126 en 20/127 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de algemeen directeur (lees: de directie) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft het CBR aan [verzoeker] een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Bij besluit van 6 januari 2020 heeft het CBR het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 februari 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een telefonische hoorzitting behandeld op 31 maart 2020, waaraan [verzoeker], bijgestaan door mr. H.O. de Boer en mr. M. Draaijers, advocaten te Tilburg hebben deelgenomen. Ook het CBR, vertegenwoordigd door drs. M.M. van Dongen heeft daaraan deelgenomen.
Overwegingen
1.    Bij uitspraak van vandaag in zaak ECLI:NL:RVS:2020:1047, heeft de Afdeling op het hoger beroep beslist. Omdat er geen sprake meer is van een geding zal het verzoek worden afgewezen.
2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2020
691.