ECLI:NL:RVS:2020:1207
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 5 februari 2020. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 april 2020, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, heeft schriftelijke inlichtingen gegeven op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Raad van State overweegt dat tegen de uitspraak van de rechtbank over het voortduren van de maatregel geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling kan onder bepaalde omstandigheden toch beoordelen of er reden is om het hoger beroep in behandeling te nemen, mits het hogerberoepschrift niet onredelijk laat is ingediend. In dit geval is het hogerberoepschrift na de termijn van één week na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk is verklaard. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat er redenen zijn om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen, aangezien de rechtbank de uitspraak op 9 april 2020 in het digitale dossier heeft geplaatst.
De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 mei 2020.