ECLI:NL:RVS:2020:1207

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
202002471/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenbewaring en niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 5 februari 2020. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 april 2020, hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, heeft schriftelijke inlichtingen gegeven op verzoek van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Raad van State overweegt dat tegen de uitspraak van de rechtbank over het voortduren van de maatregel geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling kan onder bepaalde omstandigheden toch beoordelen of er reden is om het hoger beroep in behandeling te nemen, mits het hogerberoepschrift niet onredelijk laat is ingediend. In dit geval is het hogerberoepschrift na de termijn van één week na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank ingediend, waardoor het niet-ontvankelijk is verklaard. De vreemdeling heeft niet aangetoond dat er redenen zijn om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen, aangezien de rechtbank de uitspraak op 9 april 2020 in het digitale dossier heeft geplaatst.

De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 mei 2020.

Uitspraak

202002471/1/V3.
Datum uitspraak: 13 mei 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 9 april 2020 in zaak nr. NL20.7331 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 9 april 2020 heeft de rechtbank het tegen het voortduren van de bewaring door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Volkers, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over het voortduren van de maatregel (artikel 96 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
2.    Onder omstandigheden kan de Afdeling beoordelen of toch reden is om een hoger beroep in behandeling te nemen. Het hogerberoepschrift mag dan alleen niet onredelijk laat worden ingediend (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1312). Het hogerberoepschrift is, als het om een inbewaringstelling gaat, niet onredelijk laat ingediend als dat binnen de termijn van één week na bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank is gebeurd (artikel 69, derde lid, van de Vw 2000). Die termijn eindigde op 16 april 2020. Het hogerberoepschrift is daarna bij de Raad van State binnengekomen. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift daarom niet op tijd ingediend. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd is geen reden om het hoger beroep alsnog in behandeling te nemen, want dat de uitspraak niet meteen bekend was bij zijn gemachtigde komt voor risico van de vreemdeling. Hij heeft namelijk niet bestreden dat de rechtbank de uitspraak op 9 april 2020 in het digitale dossier heeft geplaatst, zodat zijn gemachtigde voldoende gelegenheid heeft gehad om namens hem op tijd hoger beroep in te stellen.
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020
47-922.