ECLI:NL:RVS:2020:1275

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
202002762/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling in het kader van de uitzetting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 april 2020. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling was op 16 april 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de uitbraak van het coronavirus en het zicht op uitzetting behandeld. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep en bespreekt alleen de beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven.

De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte zware gronden aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De vreemdeling heeft geprobeerd terug te keren, maar dit is door de coronamaatregelen niet gelukt. De staatssecretaris heeft echter terecht gesteld dat er een onttrekkingsrisico is, waardoor bewaring noodzakelijk is. De beroepsgrond van de vreemdeling faalt, en het beroep wordt ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

202002762/1/V3.
Datum uitspraak: 27 mei 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 april 2020 in zaak nr. NL20.9006 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2020 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 30 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de uitbraak van het coronavirus en zicht op uitzetting heeft de Afdeling bij uitspraak van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1141, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.    De vreemdeling betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte de zware gronden 3c en 3i aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft namelijk geprobeerd om terug te keren, maar wegens corona is dit niet gelukt. Ook heeft hij alleen verklaard dat hij 'liever' niet terugkeert, maar daarmee is niet gezegd dat hij weigert terug te keren.
3.1.    De vreemdeling heeft de feitelijke juistheid van de zware grond 3f en de lichte gronden 4b, 4c, 4d en 4e niet bestreden. Deze gronden kunnen de maatregel in beginsel dragen en de vreemdeling heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat dit in zijn geval niet kan. Wat hij heeft aangevoerd over de zware gronden 3c en 3i hoeft daarom niet besproken te worden.
De beroepsgrond faalt.
4.    De vreemdeling betoogt verder dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken. Van het frustreren van de terugkeer is geen sprake geweest. Hij beschikte nog over opvang en die had gecontinueerd kunnen worden. De staatssecretaris had dus met een lichter middel dan bewaring kunnen volstaan.
4.1.    De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat gelet op de hiervoor vermelde gronden en het daaruit volgende onttrekkingsrisico geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kan worden toegepast. Dat de vreemdeling nog opvang heeft en naar gesteld de terugkeer niet frustreert, neemt dit onttrekkingsrisico niet weg.
De beroepsgrond faalt.
5.    Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 april 2020 in zaak nr. NL20.9006;
III.    verklaart het beroep ongegrond;
IV.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Drop    w.g. Van Laar
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020
347-846.