ECLI:NL:RVS:2020:1329

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
3 juni 2020
Zaaknummer
202000213/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij verkeerd aanbieden van huishoudelijk afval

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 10 september 2019 besloten tot spoedeisende bestuursdwang wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 3 september 2019 een huisvuilzak was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer in Den Haag. De huisvuilzak bevatte een poststuk dat herleidbaar was naar de appellante, die verantwoordelijk werd gehouden voor de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00.

De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 mei 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De appellante betwistte niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig was, maar stelde dat zij deze niet naast de container had gezet, maar in de klep had gedaan. Ze voerde aan dat de klep van de container vastzat, waardoor de zak niet naar beneden kon vallen.

De Afdeling oordeelde dat de stelling van de appellante niet voldoende was om aan te tonen dat zij niet de overtreder was. De rechtspraak stelt dat de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien de appellante geen bewijs heeft geleverd voor haar beweringen, werd het beroep ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202000213/1/R4.
Datum uitspraak: 3 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2019 heeft het college zijn beslissing om op 3 september 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 10 december 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 3 september 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van lichtmast 8 aan de Otterrade in Den Haag, nabij de kruising van de Otterrade en de Wolvenrade. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan [appellante] geadresseerde brief.
2.    [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de ORAC heeft gezet. Zij stelt dat zij de huisvuilzak in de klep van de ORAC heeft gedaan, maar dat de trommel van de container vast zat en niet wilde draaien, waardoor de zak niet naar beneden in de container kon vallen. Volgens [appellante] ging de klep van de ORAC vervolgens ook niet meer open waardoor zij de huisvuilzak er niet meer uit kon halen.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Blijkens het controlerapport en de foto's bij het besluit van 10 september 2019 is de huisvuilzak van [appellante] naast de ORAC aangetroffen. De enkele stelling dat zij de huisvuilzak niet naast de ORAC heeft gezet maar in de klep heeft gedaan, is niet voldoende om aannemelijk te maken dat zij niet de overtreder is. Zij heeft deze stelling niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt en heeft bovendien niet verklaard hoe de huisvuilzak naast de ORAC kan zijn aangetroffen, terwijl hij volgens haar niet meer uit de ORAC kon worden gehaald.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2020
687.