202001630/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft het college zijn beslissing om op 11 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 160,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2020, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 11 oktober 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Chicagostraat 40 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerde brief.
2. [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de ORAC heeft gezet. Zij stelt dat zij niet kan verklaren hoe de huisvuilzak naast de ORAC terecht is gekomen. Zij wijst erop dat zij aan de overkant van de ORAC woont en stelt dat zij het zelf niet prettig vindt als er huisvuil naast staat. Verder wijst zij erop dat huisvuilzakken soms klem komen te zitten bij het inwerpen en niet naar beneden in de container vallen. Volgens haar is het dan mogelijk dat iemand anders de huisvuilzak er weer uit haalt.
2.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. 2.2. Door de daarin aangetroffen brief is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Met haar enkele stelling dat zij niet kan verklaren hoe de huisvuilzak naast de ORAC terecht is gekomen, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. Met het wijzen op de mogelijkheid dat een huisvuilzak klem komt te zitten in de inwerptrommel en vervolgens door iemand anders eruit wordt gehaald, heeft zij dat ook niet aannemelijk gemaakt, alleen al omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat is gebeurd met deze huisvuilzak. Overigens is er ook als de huisvuilzak klem zou zijn komen te zitten, geen sprake van juist aanbieden van de huisvuilzak. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020
687.