ECLI:NL:RVS:2020:1490

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
202001630/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en herleidbaarheid van afvalstoffen in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 24 oktober 2019 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 11 oktober 2019 een huisvuilzak was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer aan de Chicagostraat 40 in Den Haag, in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 160,00, zijn voor rekening van de appellante gesteld. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 11 februari 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Tijdens de zitting op 11 juni 2020 heeft de appellante betwist dat zij de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Ze stelt dat ze niet kan verklaren hoe de zak naast de container is gekomen, en wijst op de mogelijkheid dat de zak klem is komen te zitten in de inwerptrommel. De Afdeling heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, ook als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien er een aan de appellante geadresseerde brief in de huisvuilzak is aangetroffen, heeft de Afdeling geoordeeld dat het college terecht heeft aangenomen dat de appellante de overtreder is.

De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.

Uitspraak

202001630/1/R4.
Datum uitspraak: 24 juni 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft het college zijn beslissing om op 11 oktober 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 160,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 11 februari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2020, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 11 oktober 2019 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van de Chicagostraat 40 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan haar geadresseerde brief.
2.    [appellante] betwist niet dat de huisvuilzak van haar afkomstig is, maar stelt dat zij niet degene is geweest die hem naast de ORAC heeft gezet. Zij stelt dat zij niet kan verklaren hoe de huisvuilzak naast de ORAC terecht is gekomen. Zij wijst erop dat zij aan de overkant van de ORAC woont en stelt dat zij het zelf niet prettig vindt als er huisvuil naast staat. Verder wijst zij erop dat huisvuilzakken soms klem komen te zitten bij het inwerpen en niet naar beneden in de container vallen. Volgens haar is het dan mogelijk dat iemand anders de huisvuilzak er weer uit haalt.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door de daarin aangetroffen brief is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Met haar enkele stelling dat zij niet kan verklaren hoe de huisvuilzak naast de ORAC terecht is gekomen, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. Met het wijzen op de mogelijkheid dat een huisvuilzak klem komt te zitten in de inwerptrommel en vervolgens door iemand anders eruit wordt gehaald, heeft zij dat ook niet aannemelijk gemaakt, alleen al omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat is gebeurd met deze huisvuilzak. Overigens is er ook als de huisvuilzak klem zou zijn komen te zitten, geen sprake van juist aanbieden van de huisvuilzak. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2020
687.