ECLI:NL:RVS:2020:1491
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.C.M.A. Michiels
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang wegens onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 21 mei 2019 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang. Dit besluit volgde op de constatering dat op 2 mei 2019 een huisvuilzak was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer aan de Menninckstraat 100 in Den Haag. De huisvuilzak bevatte een poststuk dat herleidbaar was naar de appellant, wat leidde tot de conclusie dat hij de huisvuilzak verkeerd had aangeboden. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, werden voor rekening van de appellant gesteld.
De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 2 augustus 2019. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juni 2020 heeft de appellant betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van hem afkomstig was. Hij stelde dat hij de naam op het adreslabel niet kende en dat hij nooit huisvuil naast de containers zet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien het poststuk was geadresseerd aan het adres van de appellant, werd aangenomen dat hij het poststuk had ontvangen. De appellant heeft zijn stelling dat het poststuk nooit op zijn adres is bezorgd niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling concludeerde dat het college terecht had aangenomen dat de appellant de overtreder was en verklaarde het beroep ongegrond.
Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 juni 2020.