ECLI:NL:RVS:2020:15

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
201904955/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 12 juli 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 31 januari 2019 door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 11 juni 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, behandeld en geconcludeerd dat de grief van de vreemdeling slaagt. Het hoger beroep is gegrond verklaard, wat betekent dat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden en moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van de vreemdeling.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. De staatssecretaris moet nu inhoudelijk ingaan op de afgelegde verklaringen en overgelegde documenten, en beoordelen of er nog een werkelijk huwelijks- of gezinsleven is, zoals bedoeld in de Gezinsherenigingsrichtlijn. Indien de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat het nareisbeleid niet van toepassing is, moet hij dat toelichten. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 8 januari 2020.

Uitspraak

201904955/1/V1.
Datum uitspraak: 8 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 juni 2019 in zaak nr. 19/1236 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Goes, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de afwijzingsgrond die de staatssecretaris heeft toegepast, heeft de Afdeling beantwoord in de uitspraak van 31 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3682, onder 12 en 14).
Hieruit volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 31 januari 2019 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
3.    De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen op het gemaakte bezwaar.
Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat de gezinsband is verbroken, moet hij ingaan op de afgelegde verklaringen en de overgelegde documenten, inhoudelijk beoordelen of er nog een werkelijk huwelijks- of gezinsleven is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn (PB 2003 L 251, met rectificatie in PB 2012 L 71) en de afwijzing beoordelen aan de hand van artikel 17 van de richtlijn.
Als de staatssecretaris zich op het standpunt stelt dat het nareisbeleid niet van toepassing is, moet hij dat toelichten. Als de staatssecretaris doorverwijst naar de reguliere procedure voor gezinshereniging, moet hij daarbij duidelijk maken dat hij in die procedure zal ingaan op de afgelegde verklaringen en de overgelegde documenten, inhoudelijk zal beoordelen of er nog een werkelijk huwelijks- of gezinsleven is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de richtlijn en dat hij een eventuele afwijzing zal beoordelen aan de hand van artikel 17 van de richtlijn. Als de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd doorverwijst naar de reguliere procedure, kan de vreemdeling alleen in die procedure de inhoudelijke beoordeling van de staatssecretaris bestrijden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 11 juni 2019 in zaak nr. 19/1236;
III.    verklaart het beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 31 januari 2019, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.575,00 (zegge: vijftienhonderdvijfenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Schuurman
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020
282-876.