201906033/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juli 2019 in zaak nr. 18/5198 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college een bestuurlijke boete van € 10.250,- aan [appellant] opgelegd.
Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J.J. Kwint, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Gündüz-Bouchotrouch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 22 december 2016 heeft de politie een hennepkwekerij aangetroffen in de woning van [appellant]. Volgens [appellant] kweekte hij deze hennepplanten om er hennepolie van te maken voor een zieke vriend in Polen. Het college heeft naar aanleiding van de ontdekking van de hennepkwekerij een bestuurlijke boete van € 10.250,- aan [appellant] opgelegd wegens overtreding van artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Huisvestingswet).
Hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de bestuurlijke boete op grond van artikel 45 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: de Huisvestingsverordening) heeft mogen verhogen omdat hij de hennepkwekerij in zijn woning niet bedrijfsmatig exploiteerde. Hij had geen commercieel oogmerk met de hennepteelt maar als doel kostendekkend te werken omdat hij de hennep teelde om er medicinale hennepolie van te maken. Van een eerdere hennepoogst kan geen sprake zijn gelet op de duur van de huurperiode en van de groeicyclus van hennepplanten. Het college mocht niet zonder nadere motivering aannemen dat hij de woning uit commercieel oogpunt aan de woonbestemming heeft onttrokken door daarin een hennepkwekerij te exploiteren. Daarnaast heeft het college ten onrechte geen acht geslagen op artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hij heeft voor de exploitatie van de hennepkwekerij alleen maar kosten en geen winst gemaakt. Voor de exploitatie van de hennepkwekerij in zijn woning is hij ook strafrechtelijk veroordeeld. Het college had onder deze omstandigheden de bestuurlijke boete moeten matigen en de rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend, aldus [appellant].
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling
4. Het college is op grond van artikel 45 van de Huisvestingsverordening en artikel 21 van de Huisvestingswet bevoegd om een bestuurlijke boete op te leggen als een huurder zonder een benodigde vergunning zijn woning aan de bestemming tot bewoning onttrekt. Het college verhoogt de bestuurlijke boete op grond van artikel 45 van de Huisvestingsverordening als de huurder de woonruimte daarbij bedrijfsmatig exploiteert. Het college stelt aan de hand van de toelichting bij de Huisvestingsverordening vast of sprake is van bedrijfsmatige exploitatie: "Onttrekking van woonruimte is enkel bedrijfsmatig indien dit vanuit commercieel oogpunt plaatsvindt. Onttrekking in het kader van het voeren van een bedrijf (opslag supermarkt, meelsilo voor een bakkerij, of een logiesfunctie), maar ook het in gebruik hebben van woonruimte met een hennepkwekerij, is als een onttrekking vanuit commercieel oogpunt te beschouwen."
4.1. Uit de toelichting op artikel 45 van de Huisvestingsverordening volgt dat het exploiteren van een hennepkwekerij in een woning in beginsel een onttrekking van woonruimte uit commercieel oogpunt is. Het college moet wel op grond van de relevante feiten en omstandigheden beoordelen of het in een concreet geval van dit uitgangspunt moet afwijken. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 22 december 2016 van de politie blijkt dat in twee van de drie ruimten in de woning van [appellant] in totaal 230 hennepplanten aanwezig waren. Tevens trof de politie in de badkamer een aantal flacons met groeimiddelen, twee watertonnen en een dompelpomp aan. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en materialen heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake was van bedrijfsmatige exploitatie. De stelling van [appellant] dat hij voor een zieke vriend in Polen medicinale hennepolie wilde maken, treft gezien bovenstaande omstandigheden geen doel. Zijn stelling dat hij te weinig tijd heeft gehad om te kunnen oogsten, baat hem evenmin, aangezien deze stelling bedrijfsmatige exploitatie niet uitsluit.
4.2. Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet het college op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen indien [appellant] aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4.3. [appellant] is voor de exploitatie van de hennepkwekerij strafrechtelijk veroordeeld, maar dat staat in de gegeven omstandigheden niet in de weg aan handhavend optreden door het college. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2561, hebben de Huisvestingswet op grond waarvan het college handhavend optreedt en de Opiumwet op grond waarvan [appellant] strafrechtelijk is vervolgd, verschillende doelen en beogen zij verschillende belangen te beschermen, achtereenvolgens het beschermen van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte en het beschermen van de volksgezondheid. Dubbele bestraffing is niet aan de orde, omdat het gelet op het bovenstaande niet gaat om dezelfde gedraging in de zin van artikel 5:44, eerste lid, van de Awb. Dat [appellant] strafrechtelijk veroordeeld is, is dus geen bijzondere omstandigheid en het college heeft daar bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke boete dan ook geen rekening mee hoeven houden. 4.4. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 16 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:103, kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb, die aanleiding geven om een boete te verlagen. Dat [appellant] geen financieel voordeel zou kunnen hebben gehad van de exploitatie van de hennepkwekerij, is alleen een gevolg van de voortijdige ontmanteling van de hennepkwekerij. Gelet hierop is de ernst van de overtreding van de Huisvestingswet naar het oordeel van de Afdeling niet dermate gering, dat het college de bestuurlijke boete had moeten matigen. 4.5. Het college moest wel rekening houden met de financiële draagkracht van [appellant], maar hij heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit zou moeten blijken dat zijn financiële draagkracht beperkt is. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat het college geen reden heeft hoeven zien om de bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te matigen.
4.6. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de bestuurlijke boete op grond van artikel 21 van de Huisvestingswet in samenhang gelezen met artikel 45 van de Huisvestingsverordening heeft mogen opleggen. Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
582-960.
BIJLAGE | WETTELIJK KADER
Artikel 5:44, eerste lid, van de Awb
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd.
Artikel 5:46, derde lid, van de Awb
Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
Artikel 45, eerste, tweede en vierde lid, van de Huisvestingsverordening
1. Voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in de bijlage bij deze verordening wordt bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
4. Bij de toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage V van deze verordening
Toelichting op artikel 45 van de Huisvestingsverordening, aanhef en onder 4
Van een bedrijfsmatige exploitatie is in de volgende gevallen sprake:
4. Onttrekking van woonruimte is enkel bedrijfsmatig indien dit vanuit commercieel oogpunt plaatsvindt. Onttrekking in het kader van het voeren van een bedrijf (opslag supermarkt, meelsilo voor een bakkerij, of een logiesfunctie), maar ook het in gebruik hebben van woonruimte met een hennepkwekerij, is als een onttrekking vanuit commercieel oogpunt te beschouwen.
Bijlage V bij de Huisvestingsverordening
De bestuurlijke boetes als bedoeld in artikel 45, vierde lid