201908016/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2019 in zaak nr. 18/6858 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het college aan [appellant] een boete opgelegd van € 20.500,00 wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimte.
Bij besluit van 9 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 13.500,00.
Bij uitspraak van 27 september 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Blakborn, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.G. van den Boorn, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] stond vanaf 1 maart 2017 ingeschreven op het adres [locatie] te Amsterdam en huurde de woning met ingang van 1 april 2017. Nadat het college meerdere meldingen had ontvangen dat de woning niet wordt bewoond en aan toeristen wordt verhuurd, heeft het een onderzoek ingesteld naar de woning. In het rapport van bevindingen staat dat toezichthouders van de gemeente op 30 april 2017 tijdens een bezoek hebben geconstateerd dat in de woning vier toeristen verbleven, die de woning via www.booking.com hadden geboekt voor vier nachten, en dat er geen persoonlijke spullen in de woning waren. Het college heeft ook een administratief onderzoek gedaan. Hieruit is naar voren gekomen dat de woning op meerdere boekingwebsites wordt aangeboden.
Op basis van de bevindingen van de toezichthouders en het administratief onderzoek heeft het college geconcludeerd dat de woning aan de bestemming tot bewoning is onttrokken zonder dat daarvoor een vergunning is verleend. Dit is een overtreding van artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014. Er wordt volgens het college niet voldaan aan de voorwaarden van het vakantieverhuurbeleid van de gemeente Amsterdam, omdat [appellant] de woning wel huurde maar daar niet zijn hoofdverblijf had. Het college heeft [appellant] als overtreder aangemerkt en hem een boete opgelegd van € 20.500,00. Deze boete is in bezwaar vastgesteld op € 13.500,00, omdat de boete aan de eigenaar, achteraf beschouwd weliswaar ten onrechte, ook tot dat bedrag is gematigd.
De rechtbank heeft de boete rechtmatig geacht.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij feitelijk pas per 1 mei 2017 in de woning is gaan wonen en zijn verhuurder, de eigenaar van de woning, zonder zijn medeweten de woning tot die tijd heeft verhuurd aan toeristen.
In het geval de Afdeling hem wel als overtreder aanmerkt, verzoekt [appellant] de boete nog verder te matigen omdat hij over onvoldoende draagkracht beschikt om de boete te betalen.
Beoordeling
Kan [appellant] als overtreder worden aangemerkt?
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:428), is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarmee als overtreder worden aangemerkt. Deze mogelijkheid staat los van de mogelijkheid om degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht aan te spreken. 4.1. De Afdeling is van oordeel dat het college terecht [appellant] als overtreder heeft aangemerkt. [appellant] heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat hij niet wist van de verhuur van de woning aan toeristen. Daarvoor acht de Afdeling van belang dat dit betoog van [appellant] niet strookt met zijn eerder ingenomen standpunt dat hij weliswaar op het adres van de woning vanaf 1 maart 2017 stond ingeschreven en met ingang van 1 april 2017 de woning huurde, maar dat de eigenaar van de woning als hij op reis was of een weekend weg was de woning aan toeristen verhuurde. Verder heeft [appellant] geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij niet kan hebben geweten dat de woning werd verhuurd, zoals bijvoorbeeld voor zijn stelling dat hij voor langere tijd in het buitenland verbleef.
De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen en heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was tot het opleggen van de boete.
Het betoog slaagt niet.
Moet de boete nog verder worden gematigd?
5. Als het college gebruik maakt van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete is het, gelet op het bepaalde in artikel 4.2.2, tweede lid, onder b, van de Hvv, in beginsel gehouden een boete op te leggen overeenkomstig de in bijlage 3 opgenomen tabel. Ingevolge artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan, indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, niettemin een lagere bestuurlijke boete op, indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
5.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. De enkele verklaring van [appellant] over zijn inkomen en dat hij daarvan nauwelijks kan rondkomen, is onvoldoende. [appellant] heeft geen enkel document over zijn financiële situatie overgelegd en dus ook geen stukken die deze verklaring ondersteunen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.
w.g. Minderhoud w.g. Van Tuyll van Serooskerken
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020
290.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:46
[…].
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
[…].
Huisvestingswet 2014
Artikel 4
1. De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:
a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte, en
b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
[…].
Artikel 21
Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:
a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;
[…].
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
a. het bedrag dat is vastgesteld voor de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 8, eerste lid, en
b. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 21 of 22, of voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (geldig van 1 januari 2017 tot
1 oktober 2017)
Artikel 3.1.2
1. De in artikel 3.1.1 aangewezen woonruimten mogen niet zonder vergunning als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder d van de wet:
a. anders dan ten behoeve van bewoning of het gedeeltelijk gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning worden onttrokken; of
b. […],
mits en zolang de bestemming tot bewoning overheersend blijft.
[…].
4. Voor het gedeeltelijk onttrekken aan de bestemming tot bewoning ten behoeve van bed & breakfast is geen vergunning als bedoeld in artikel 21 van de wet noodzakelijk mits en zolang:
a. de hoofdbewoner de woning als hoofdverblijf heeft en deze bewoner ook als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven;
b. de bestemming tot bewoning overheersend blijft;
c. aan niet meer dan vier personen per nacht onderdak wordt verleend, en
d. de hoofdbewoner zich voor dat het gebruik ten behoeve van bed & breakfast start, heeft gemeld bij burgemeester en wethouders.
[…].
Artikel 4.2.2
1. Burgemeester en wethouders kunnen een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8 en artikel 21 van de wet of handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften bedoeld in artikel 24 van de wet.
2. Burgemeester en wethouders leggen een boete op:
a. […];
b. voor de eerste overtreding van artikel 21 a, b, c of d van de wet overeenkomstig kolom A van de in bijlage 3 genoemde tabel 2;
[…].
Bijlage 3