ECLI:NL:RVS:2020:1825

Raad van State

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
202001405/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake spoedeisende bestuursdwang en afvalstoffenverordening

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiedam op 1 april 2019 een besluit genomen tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op een incident op 16 maart 2019, waarbij een huisvuilzak werd aangetroffen op de openbare weg ter hoogte van de Vijgensteeg 3 in Schiedam. De kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 150,00, zijn voor rekening van de appellante, die in beroep is gegaan tegen het besluit van 13 februari 2020 waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard.

De appellante betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is en stelt dat zij altijd gebruik maakt van de vuilcontainer die dichtbij haar woning staat. Ze wijst op haar financiële situatie, aangezien zij in een schuldsaneringstraject zit en afhankelijk is van een bijstandsuitkering. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 juli 2020 behandeld. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de huisvuilzak niet naast een inzamelvoorziening is aangetroffen, maar los op straat. Dit feit leidt echter niet tot vernietiging van het besluit, omdat het voor de overtreding niet uitmaakt waar de huisvuilzak is aangeboden.

De Afdeling oordeelt dat de huisvuilzak tot de appellante te herleiden is door een aangetroffen poststuk. De appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Haar argumenten zijn onvoldoende objectief en onderbouwd. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202001405/1/R4.
Datum uitspraak: 29 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Schiedam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2019 heeft het college zijn beslissing om op 16 maart 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Schiedam 2013 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 150,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 13 februari 2020 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Meuldijk, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die volgens het controlerapport bij het besluit van 1 april 2019, op 16 maart 2019 is aangetroffen op de openbare weg ter hoogte van de Vijgensteeg 3 in Schiedam. Volgens het besluit van 13 februari 2020 is de huisvuilzak aangetroffen naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van de Vijgensteeg 3 in Schiedam.
Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen.
2.    [appellante] betwist dat de aangetroffen huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij stelt dat zij altijd gebruik maakt van de vuilcontainer die op nog geen halve minuut lopen vanaf haar woning staat en dat zij geen reden heeft om haar huisvuil in de Vijgensteeg neer te zetten. Zij wijst er verder op dat zij in een schuldsaneringstraject zit en moet rondkomen van een bijstandsuitkering, waardoor zij niet het risico zou willen lopen om € 150,00 te moeten betalen van haar weinige boodschappengeld.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Ter zitting is vastgesteld dat zich in de Vijgensteeg geen inzamelvoorzieningen bevinden en dat de huisvuilzak niet naast een inzamelvoorziening is aangetroffen, zoals ten onrechte in het besluit van 13 februari 2020 staat, maar los op straat. Dit leidt echter niet tot vernietiging van dat besluit, omdat het voor de overtreding van de Afvalstoffenverordening geen verschil maakt of de huisvuilzak los op straat of op straat naast een inzamelvoorziening is aangeboden.
2.3.    Door het daarin aangetroffen poststuk is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden.
Met haar enkele stelling dat zij geen reden heeft om haar huisvuil in de Vijgensteeg neer te zetten, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. Deze verklaring is daarvoor onvoldoende objectief. Bovendien heeft het college in het besluit van 13 februari 2020 toegelicht dat uit de registratie van het pasjessysteem blijkt dat [appellante] regelmatig gebruik heeft gemaakt van de container ter hoogte van de Vijgensteeg 3. Ter zitting heeft het college toegelicht dat daarmee de container in de Ooievaarsteeg is bedoeld. Dat is de dichtst bij de woning van [appellante] gelegen container. De loopafstand tussen de woning van [appellante] en deze container is ongeveer 80 m. De Afdeling gaat ervan uit dat dit de container is waar [appellante] altijd gebruik van stelt te maken. De Vijgensteeg 3 bevindt zich halverwege de looproute tussen haar woning en deze container. Gelet daarop is het op zich niet onaannemelijk dat [appellante] daar, onderweg naar of van de container, een huisvuilzak zou laten staan.
De niet met bewijsstukken onderbouwde stelling van [appellante] dat zij in een schuldsaneringstraject zit en moet rondkomen van een bijstandsuitkering, maakt niet aannemelijk dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Haar stelling dat zij niet het risico zou willen lopen om € 150,00 te moeten betalen, is onvoldoende objectief om op grond daarvan aannemelijk te achten dat zij niet de overtreder is.
Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020
687.