ECLI:NL:RVS:2020:1914
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.C.M.A. Michiels
- L.S. Kors
- Rechtspraak.nl
Bestuursdwang en de aansprakelijkheid voor verkeerd aangeboden afvalstoffen
In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 7 december 2019 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dit besluit volgde op de constatering dat [appellante] op 22 november 2019 huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 had aangeboden. Het college heeft vastgesteld dat een grote platgemaakte doos, die naast een papierbak was aangetroffen, van [appellante] afkomstig was, omdat haar naam en adres op het adreslabel stonden. [appellante] betwistte niet dat de doos van haar was, maar stelde dat zij deze in de papierbak had gedeponeerd. Ze voerde aan dat iemand anders de doos uit de papierbak had gehaald en ernaast had gezet. Het college heeft echter in een eerder besluit van 5 februari 2020 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij beroep instelde.
Tijdens de zitting op 23 juli 2020 heeft het college, vertegenwoordigd door M. Eser, de zaak toegelicht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, als overtreder kan worden aangemerkt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. [appellante] heeft niet voldoende bewijs geleverd dat zij de doos daadwerkelijk in de papierbak had gedeponeerd. De enkele stelling dat de doos was opgevouwen en dat iemand anders deze eruit had gehaald, was onvoldoende om haar onschuld aan te tonen. De Afdeling concludeerde dat het college [appellante] terecht als overtreder had aangemerkt en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.