ECLI:NL:RVS:2020:1916

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
201906236/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
  • L.S. Kors
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en herleidbaarheid van afvalstoffen in Zaandam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Zaandam, en het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 2 oktober 2018 heeft plaatsgevonden. Het college heeft besloten om een huisvuilzak te verwijderen die in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 was aangeboden. De kosten van deze bestuursdwang, ter hoogte van € 182,00, zijn voor rekening van [appellante] gesteld.

De aanleiding voor de bestuursdwang was een huisvuilzak die naast een ondergrondse container in de Czarinastraat in Zaandam was aangetroffen. Het college heeft vastgesteld dat in de huisvuilzak een poststuk zat dat herleidbaar was naar [appellante]. Deze enveloppe leidde het college tot de conclusie dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd had aangeboden. [appellante] heeft echter betwist dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en heeft aangevoerd dat zij nooit eerder een boete heeft gekregen voor verkeerd aangeboden afval.

De Afdeling heeft de zaak op 23 juli 2020 ter zitting behandeld. Het college heeft toegelicht dat de enveloppe niet bij de tijdelijke rolcontainer is aangetroffen, maar bij de ondergrondse container. De Afdeling oordeelt dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet de overtreder is, omdat haar verklaringen onvoldoende objectief zijn en zij geen bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201906236/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het college zijn beslissing om op 2 oktober 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 182,00, voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili en M. van Elk, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 2 oktober 2018 is aangetroffen naast een ondergrondse container in de Czarinastraat in Zaandam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot haar herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan [appellante] geadresseerde enveloppe.
2.    [appellante] betwist dat de huisvuilzak van haar afkomstig is. Zij voert aan dat zij nooit afval verkeerd heeft geplaatst, dat zij nooit eerder ergens een boete voor heeft gehad en dat zij niet wil betalen voor iets dat zij niet heeft gedaan. Zij stelt dat zij, als ze het wel had gedaan, nooit zoveel moeite had gedaan om aan te geven dat zij eerlijk is.
[appellante] vermoedt dat zij de aangetroffen enveloppe is verloren tijdens het scooter rijden. Verder stelt zij dat op de foto van de enveloppe bij het besluit van 17 oktober 2018 duidelijk te zien is dat de enveloppe is aangetroffen in de tijdelijke rolcontainer aan het einde van de Czarinastraat en niet bij de ondergrondse afvalcontainer een paar meter verderop, die tijdelijk niet beschikbaar was.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door de daarin aangetroffen enveloppe is de huisvuilzak tot [appellante] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat zij de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Met haar enkele stellingen dat zij nooit afval verkeerd heeft geplaatst en dat zij, als zij het wel had gedaan, nooit zoveel moeite had gedaan om aan te geven dat zij eerlijk is, heeft [appellante] dat niet aannemelijk gemaakt, omdat deze verklaringen daarvoor onvoldoende objectief zijn. Met het enkele vermoeden dat zij de enveloppe is verloren tijdens het scooter rijden, heeft zij dat ook niet aannemelijk gemaakt, omdat zij niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat dit is gebeurd. Bovendien heeft zij niet verklaard hoe de enveloppe in dat geval in de aangetroffen huisvuilzak terecht zou zijn gekomen.
Ter zitting heeft het college toegelicht dat op de foto van de enveloppe bij het besluit van 17 oktober 2018 niet de tijdelijke rolcontainer te zien is, maar het voertuig waarmee de toezichthouders controleren op verkeerd aangeboden huisvuil. Dit voertuig kan aan de zijkant worden geopend om het aangetroffen huisvuil daarin op een goede werkhoogte neer te leggen en te onderzoeken. Het college heeft ter zitting op de foto aangewezen dat rechtsonder een gedeelte van de geopende zijkant van het voertuig te zien is. Uit deze foto volgt dan ook niet dat de enveloppe zou zijn aangetroffen bij de tijdelijke rolcontainer aan het einde van de Czarinastraat en niet bij de ondergrondse container in die straat.
Aangezien [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college haar terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020
687.