Uitspraak
Datum uitspraak: 3 maart 2020
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 juni 2019. Appellanten, wonend te Cornjum, hebben het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden in gebreke gesteld omdat er geen besluit was genomen op hun bezwaar van 19 mei 2017. De rechtbank had eerder het besluit van 27 september 2017 herroepen en een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend. Appellanten verzochten het college om een dwangsom van € 1.260,00, omdat er geen beslissing was genomen op hun verzoek tot toekenning van proceskosten. Het college heeft dit verzoek afgewezen, maar heeft later alsnog een dwangsom van € 40,00 toegekend omdat het besluit van 27 september 2017 te laat was verzonden.
De rechtbank oordeelde dat het college terecht het bezwaar ongegrond had verklaard, omdat appellanten niet expliciet hadden verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen. Appellanten betoogden dat de rechtbank niet had gemotiveerd waarom het college geen besluit meer hoefde te nemen op hun verzoek om proceskostenveroordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van appellanten kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het verzoek om vergoeding van proceskosten deel uitmaakte van het bezwaar en dat er geen afzonderlijk beroep kon worden ingesteld tegen het uitblijven van een expliciete beslissing op dat verzoek.
De uitspraak bevestigt dat de verplichting om een besluit op bezwaar te nemen is nageleefd en dat er geen grond is voor het verbeuren van een dwangsom. De beslissing van de rechtbank is daarmee in stand gebleven, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.