ECLI:NL:RVS:2020:21

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2020
Publicatiedatum
8 januari 2020
Zaaknummer
201902347/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot naturalisatie op basis van openbare orde

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek was afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), omdat er ernstige vermoedens bestonden dat [appellant] een gevaar voor de openbare orde vormde. Dit vermoeden was gebaseerd op een strafzaak die tegen hem liep ten tijde van de afwijzing en zijn veroordeling tot een taakstraf voor het plegen van een misdrijf.

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 17 december 2019 heeft de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, zijn standpunt toegelicht. [appellant] voerde aan dat er bijzondere omstandigheden waren die de staatssecretaris hadden moeten doen concluderen dat er geen ernstige vermoedens bestonden. Hij stelde dat zijn veroordeling het gevolg was van een fataal verkeersongeval en dat hij sindsdien zijn leven had verbeterd.

De Afdeling overwoog echter dat de staatssecretaris bij de toepassing van het beleid rekening moet houden met bijzondere omstandigheden, maar dat de omstandigheden die [appellant] aanvoerde niet als zodanig konden worden aangemerkt. De veroordeling was immers al door de strafrechter betrokken bij de beslissing en de andere aangevoerde omstandigheden waren niet voldoende om van het beleid af te wijken. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

201902347/1/V6.
Datum uitspraak: 8 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 februari 2019 in zaak nr. 18/893 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2017 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 9 april 2018 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 februari 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2019, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. T. Nauta, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen krachtens artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), omdat ernstige vermoedens bestaan dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. Ten tijde van het besluit van 26 juli 2017 stond tegen [appellant] een strafzaak open. Ten tijde van het besluit van 9 april 2018 was [appellant] door de strafrechter veroordeeld tot het uitvoeren van een taakstraf wegens het plegen van een misdrijf.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op basis waarvan de staatssecretaris had moeten concluderen dat er, ondanks de veroordeling, geen ernstige vermoedens bestaan als hiervoor bedoeld. [appellant] voert aan dat de veroordeling het gevolg is van een fataal verkeersongeval en dat de strafrechter hem geen straf heeft opgelegd vanwege het misdadige karakter of vanwege het maatschappelijk gevaar dat hij oplevert, maar om de nabestaanden van het slachtoffer recht te doen. [appellant] betoogt verder dat hij hard werkt, zich altijd aan de regels houdt, sinds het verkeersongeval geen auto meer rijdt en dat hij zijn taakstraf inmiddels heeft volbracht.
3.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van 25 juni 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD5392) overweegt de Afdeling dat de staatssecretaris bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN er rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zodanige omstandigheden aan de orde zijn. Dat de veroordeling het gevolg is van een ongeval waarbij een ander om het leven is gekomen, is door de strafrechter bij de veroordeling betrokken. Daarom is dit in de naturalisatieprocedure geen bijzondere omstandigheid. Dat [appellant] hard werkt, zich aan de regels houdt en sinds het ongeval geen auto meer rijdt zijn, in het licht van paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9 van de RWN, vervat in de Handleiding RWN, ook geen bijzondere omstandigheden. Verder laat de omstandigheid dat [appellant] inmiddels de taakstraf heeft voltooid onverlet dat ten tijde van het verzoek en de beslissing daarop ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt als gevolg van het plegen van een misdrijf.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Oei
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2020
670-876.
BIJLAGE
Rijkswet op het Nederlanderschap
Artikel 9
Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien:
a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk; […].
Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap
Paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de RWN
De vreemdeling mag in de periode van vier jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vier jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop niet onderworpen zijn geweest aan sanctionering van een misdrijf of aan de gevolgen daarvan. Daarbij geldt het volgende:
[…]
b. iedere taakstraf (werk- of leerstraf) leidt, ongeacht de duur daarvan en ongeacht of die straf is opgelegd in plaats van een gevangenisstraf of een andere straf dan wel in het kader van een transactievoorstel of een strafbeschikking, tot weigering van naturalisatie of optie;
[…]
Daarbij is niet van belang:
a. of het misdrijf aan de strafrechter is voorgelegd en door een strafrechter bewezen is verklaard. Een misdrijf is ook relevant, als de strafvervolging nog loopt, of als het misdrijf (buiten de strafrechter om) is afgesloten met bijvoorbeeld een transactie of als terzake van het misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, of als de strafzaak nog openstaat;
[…]
Paragraaf 6 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de RWN
Het is in zeer bijzondere gevallen […] mogelijk dat een naturalisatie of optie die op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. […] Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht. […]
Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld dat de vreemdeling:
•    nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;
•    lering heeft getrokken uit het gebeurde;
•    thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;
•    de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;
•    inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;
•    bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort;
•    als enige binnen het gezin geen Nederlander is;
•    is veroordeeld wegens rijden onder invloed van alcohol en onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;
•    is veroordeeld wegens bijvoorbeeld bijstandsfraude en zijn uitkering inmiddels is stopgezet en het teveel ontvangen bedrag wordt terugbetaald, zodat het gevaar voor recidive minimaal is;
•    is veroordeeld wegens bijstandsfraude en het delict heeft gepleegd, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat, nu hij de Nederlandse taal beter beheerst, de kans op recidive verwaarloosbaar is;
•    minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;
•    geschikt is bevonden voor de functie van beroepsmilitair bij het Ministerie van Defensie.
Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief. […] Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, moet naturalisatie of optie worden geweigerd. Daarvan kan bij naturalisatie niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.