ECLI:NL:RVS:2020:2199

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
201908772/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de weigering van de gemeente Almere om een evenement op de Evenementenkalender 2019 te plaatsen

Op 15 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almere de stichting OCE meegedeeld dat het door haar aangemelde evenement Koningsdag 2019 niet op de Evenementenkalender 2019 is geplaatst. In de gemeente Almere werd de vergunning voor het evenement Koningsdag in de jaren 2013 tot en met 2018 jaarlijks verleend aan Almere City Marketing (ACM), die de organisatie van het evenement niet zelf uitvoerde maar aan een andere partij opdroeg. De stichting OCE wilde de organisatie van het evenement in 2019 op zich nemen en heeft dit aangemeld bij het college. Echter, op 13 november 2018 werd de Evenementenkalender 2019 vastgesteld, waarop het evenement van de stichting niet werd geplaatst.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 november 2019 de stichting in het gelijk gesteld en het besluit van het college van 24 april 2019 vernietigd. Het college had het bezwaar van de stichting ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juni 2020 behandeld. Het college heeft nadere informatie verstrekt, maar geen van de partijen heeft gebruik gemaakt van het recht op een nadere zitting.

De Afdeling heeft overwogen dat de brief van 15 november 2018 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank had terecht vastgesteld dat er geen directe samenhang is tussen het al dan niet plaatsen van een evenement op de evenementenkalender en het al dan niet verlenen van een evenementenvergunning. De burgemeester is niet verplicht om een aanvraag voor een evenementenvergunning buiten behandeling te stellen of af te wijzen als een evenement niet op de evenementenkalender staat. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep ongegrond is.

Uitspraak

201908772/1/A3.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting OCE, gevestigd te Almere,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 november 2019 in zaak nr. 19/2172 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Almere.
Procesverloop
Op 15 november 2018 heeft het college de stichting meegedeeld dat het door haar aangemelde evenement Koningsdag 2019 niet op de Evenementenkalender 2019 is geplaatst.
Bij besluit van 24 april 2019 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2019 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 april 2019 vernietigd, het door de stichting gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2020, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H. den Besten, advocaat te Almere, en het college, vertegenwoordigd door C.L. Aben, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in staat te stellen nadere informatie te verstrekken.
Het college en de stichting hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gesloten.
Overwegingen
Relevante regelgeving
1.    De voor deze zaak relevante bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    In de gemeente Almere is de vergunning voor het evenement Koningsdag in de jaren 2013 tot en met 2018 ieder jaar verleend aan Almere City Marketing (hierna: ACM). ACM nam de feitelijke organisatie van het evenement in die jaren niet zelf op zich maar gaf hiertoe opdracht aan een andere partij. In de jaren 2013 tot en met 2018 heeft ACM deze opdracht gegeven aan de stichting. De stichting wilde de organisatie van het evenement Koningsdag op de locaties Grote Markt en Stadhuisplein ook in 2019 op zich nemen en heeft dat evenement daarom aangemeld bij het college. Dat heeft op 13 november 2018 de Evenementenkalender 2019 vastgesteld. Daarop is het door de stichting aangemelde evenement niet geplaatst. In een brief van 15 november 2018 (hierna: de brief van 15 november 2018) heeft het college de stichting hiervan op de hoogte gesteld.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 15 november 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er is geen directe samenhang tussen het al dan niet plaatsen van een evenement op de evenementenkalender en het al dan niet verlenen van een evenementenvergunning voor dat evenement. De burgemeester is op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011 (hierna: de APV Almere 2011) niet verplicht om een aanvraag voor een evenementenvergunning buiten behandeling te stellen of af te wijzen als een evenement niet op de evenementenkalender staat. Omgekeerd brengt het feit dat het evenement door het college wel op de kalender is geplaatst, geen rechtens afdwingbaar recht op een evenementenvergunning met zich mee.         Het niet plaatsen op de evenementenkalender heeft wel tot gevolg dat ACM, die ook voor het jaar 2019 de vergunning heeft voor het evenement Koningsdag, de opdracht voor het organiseren van het evenement niet aan de stichting kan geven. De vergunninghouder mag deze opdracht namelijk alleen geven aan een partij die het desbetreffende evenement met succes op de evenementenkalender heeft laten plaatsen. Dit is echter geen reden om de brief van 15 november 2018 alsnog als besluit aan te merken. Dit beoogde rechtsgevolg is namelijk niet publiekrechtelijk maar civielrechtelijk van aard, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    De stichting betoogt dat het oordeel van de rechtbank dat de brief van 15 november 2018 geen besluit is, in strijd is met wat de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3822.
4.1.    In de uitspraak van 21 november 2018 heeft de Afdeling overwogen dat de vaststelling van de evenementenkalender 2016 in de gemeente Rotterdam is aan te merken als een besluit. Met de vaststelling van die evenementenkalender is immers beoogd een rechtsgevolg tot stand te brengen. Als een evenement niet op die evenementenkalender was geplaatst, had dit namelijk tot gevolg dat de burgemeester een bij hem ingediende aanvraag voor een evenementenvergunning voor dat evenement op grond van artikel 2:25, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam 2012 buiten behandeling moest stellen. De APV Almere 2011 wijkt af van de Rotterdamse APV. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen verplicht de APV Almere 2011 de burgemeester niet om een aanvraag voor een evenementenvergunning buiten behandeling te stellen of af te wijzen als een evenement niet op de evenementenkalender staat. Hieraan doet niet af dat de burgemeester ingevolge artikel 2.10, zesde lid, van deze APV, zoals dat luidde ten tijde van belang, een evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk kan weigeren als het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen op de evenementenkalender. Deze bepaling is niet dwingend geformuleerd en laat daarom aan de burgemeester ruimte om een vergunning voor een evenement te verlenen, hoewel dit evenement niet op de evenementenkalender staat. Zoals de rechtbank ook terecht heeft overwogen, brengt het feit dat een evenement door het college wél op de evenementenkalender is geplaatst, geen rechtens afdwingbaar recht op een evenementenvergunning met zich mee. De APV Almere 2011 bevat immers geen bepaling die de burgemeester verplicht een evenementenvergunning te verlenen als een evenement op de kalender is geplaatst. Uit wat hiervoor staat volgt dat de beslissing tot vaststelling van de evenementenkalender niet is gericht op rechtsgevolg en dat daarom geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019,  ECLI:NL:RVS:2019:3125. Het betoog faalt.
5.    De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vergunning voor het evenement Koningsdag in 2019 is verleend aan ACM.
5.1.    Dit betoog slaagt. In de schriftelijke uiteenzetting en het nader stuk dat het college heef ingediend, erkent het college dat de vergunning voor het evenement Koningsdag in 2019, voor zover het gaat om de locaties waar de stichting het evenement wilde organiseren, niet is verleend aan ACM maar aan de Ondernemersvereniging Stadscentrum Almere. Dit komt volgens het college omdat deze vergunning met ingang van het jaar 2019, anders dan voorheen, rechtstreeks wordt verleend aan de partij die het evenement feitelijk wil organiseren en uitvoeren. Dit betekent dat de weigering om het evenement op de evenementenkalender te plaatsen, anders de rechtbank heeft overwogen, niet het rechtsgevolg heeft gehad dat ACM de stichting geen opdracht meer kon geven om het evenement feitelijk te organiseren. Dat gevolg kan dan ook geen reden vormen om de brief van 15 november 2018 alsnog als besluit aan te merken. Het slagen van het betoog van de stichting doet dus niet af aan de juistheid van de conclusie van de rechtbank dat die brief geen besluit is.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Fernandez, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Fernandez
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
176-753.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
Algemene Plaatselijke Verordening Almere 2011
Artikel 2:10
[…]
6. Onverminderd de artikelen 1:6 en het bepaalde in artikel 1:8 lid 2 kan de burgemeester een evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel: a. het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen op de evenementenkalender;
b. op de evenementenkalender al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd en locatie;
[…]