202000682/1/A3.
Datum uitspraak: 21 oktober 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2019 in zaak nr. 18/7090 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2018 heeft de minister de aanvraag van [belanghebbende] om de geslachtsnaam van haar minderjarige [zoon] te wijzigen van [appellant] naar [belanghebbende] toegewezen.
Bij besluit van 28 september 2018 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 30 mei 2018 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 17 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister en [belanghebbende] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.S. Jordan, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door S. Azarkani, zijn verschenen. Ter zitting is verder [belanghebbende], bijgestaan door mr. T. Harmankaya, advocaat te Den Haag, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is gehuwd geweest met [belanghebbende]. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 2005 hun [zoon] geboren. Hij heeft de geslachtsnaam van zijn vader gekregen. [appellant] en [belanghebbende] zijn op [datum] 2010 gescheiden. [belanghebbende] heeft bij de minister een aanvraag ingediend om de geslachtsnaam van [zoon] te wijzigen van [appellant] in [belanghebbende]. In het besluit van 30 mei 2018, dat bij besluit van 28 september 2018 in stand is gelaten, heeft de minister het verzoek van [belanghebbende] toegewezen. Daarbij heeft hij het standpunt ingenomen dat is voldaan aan de in het Besluit geslachtsnaamswijziging opgenomen voorwaarden om de geslachtsnaamswijziging toe te staan.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet wordt gevolgd in zijn betoog dat [zoon] zijn instemming met de naamswijziging onvrijwillig heeft gegeven. Verder is volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat [zoon] in een loyaliteitscrisis verkeert en is er geen aanleiding om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om een deskundigenbericht. De rechtbank overweegt daarnaast dat het inwilligen van de aanvraag los staat van de vraag of er al dan niet een omgangsregeling is en dat [appellant] zijn stelling dat [belanghebbende] misbruik van recht maakt, niet heeft onderbouwd.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is voldaan aan de voorwaarden om de geslachtsnaam van [zoon] te wijzigen. Hij voert aan dat [zoon] weliswaar heeft verklaard in te stemmen met het verzoek, maar stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat deze instemming onvrijwillig was. Weliswaar heeft [zoon] meerdere malen aangegeven dat de geslachtsnaamswijziging zijn eigen wens is, maar hij heeft daarbij onder de invloed van [belanghebbende] gestaan en door haar gehanteerde argumenten gebruikt. [appellant] stelt dat [belanghebbende] hem uit het leven van [zoon] wil bannen en alles in het werk stelt om contact tussen hem en [zoon] onmogelijk te maken. Uit een uitspraak van de rechtbank Assen van 30 juni 2010 (ECLI:NL:RBASS:2010:BN0193) blijkt dat dit niet in het belang van een kind is, aldus [appellant]. Volgens hem is [zoon] momenteel overladen met emoties en niet in staat de gevolgen van de verzochte geslachtsnaamswijziging te overzien. Volgens hem moet daarmee worden gewacht tot [zoon] minimaal de achttienjarige leeftijd heeft bereikt. Hij voert verder aan dat de rechtbank de Raad voor de Kinderbescherming had moeten verzoeken om een deskundigenbericht uit te brengen. 2.1. Artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging luidt:
"1. Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
a. in de geslachtsnaam van de ouder wiens naam het kind niet heeft, indien deze ouder na de ontbinding van het huwelijk of de verbreking van de buitenhuwelijkse samenleving met de andere ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek de minderjarige heeft verzorgd en opgevoed;
b. […].
4. Het verzoek wordt afgewezen, indien:
a.
b. de minderjarige van twaalf jaren of ouder niet instemt met de verzochte geslachtsnaamswijziging;
c. een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft; of
d. […]"
2.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [zoon] heeft ingestemd met het verzoek om geslachtsnaamswijziging. Hij heeft bij de aanvraag een formulier ingediend waarop hij gemotiveerd heeft verklaard in te stemmen met het verzoek. Dit heeft hij herhaald in een door hem op 17 april 2018 ondertekend formulier waarop hij tevens aangeeft dat het verzoek zijn eigen keuze is. Tijdens een hoorzitting in bezwaar heeft hij, in afwezigheid van [belanghebbende] en zijn grootouders, verklaard dat het zijn eigen wens is om zijn geslachtsnaam te wijzigen en dat hij hiervan geen spijt gaat krijgen. Daarnaast heeft hij een formulier ondertekend waarop hij verklaart dat hij ook na het inzien van de bezwaren van [appellant] instemt met de gevraagde geslachtsnaamswijziging.
2.3. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat [zoon] zijn toestemming niet vrijwillig heeft gegeven of dat aan deze instemming geen waarde kan worden gehecht, omdat hij daarbij onder invloed van zijn moeder stond. [zoon] heeft meermaals gemotiveerd aangegeven dat hij instemt met het verzoek en heeft dat in afwezigheid van [belanghebbende] en na kennisname van de bezwaren van [appellant] bevestigd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [zoon] daarbij in een loyaliteitscrisis verkeerde of dat de geslachtsnaamswijziging tegen de wens van [zoon] ingaat. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen en heeft terecht overwogen dat de mogelijkheid dat [belanghebbende] of de grootouders van [zoon] invloed hebben gehad op deze keuze, wat daarvan zij, niet betekent dat [zoon] geen eigen mening heeft kunnen vormen. De stelling van [appellant] dat het verzoek om geslachtsnaamswijziging is ingegeven door de wens van [belanghebbebende] om [appellant] uit het leven van [zoon] te bannen, wordt niet gevolgd. Daargelaten in hoeverre een dergelijke wens eraan kan afdoen dat is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamswijziging geldt dat van die wens niet is gebleken. De rechtbank heeft geen aanleiding hoeven zien om de Raad voor de Kinderbescherming te verzoeken om een deskundigenrapport waarin wordt beoordeeld wat de achterliggende redenen zijn geweest voor [zoon] om in te stemmen met het verzoek en of hij die instemming vrijwillig en met oog voor de gevolgen daarvan heeft gegeven.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de belangen van [zoon] niet heeft meegewogen bij zijn beoordeling. Volgens hem is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan de impact van de geslachtsnaamswijziging op een minderjarige. Hij wijst op artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) waaruit volgt dat de belangen van het kind voorop moeten staan.
3.1. Artikel 3, eerste lid, van het IVRK luidt:
"1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging."
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:777) heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat het eerste lid van artikel 3 van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient door de bestuursrechter in dit verband te worden getoetst of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. In het Besluit geslachtsnaamswijziging is voorzien in mogelijkheden voor minderjarige kinderen om hun geslachtsnaam te wijzigen. Daarbij is in artikel 3 van het Besluit bepaald onder welke voorwaarden het mogelijk is de geslachtsnaam van een minderjarige te wijzigen in die van de verzorgende ouder. Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit geslachtsnaamswijziging ligt aan de regeling ten grondslag de gedachte dat de geslachtsnaam uitdrukking geeft aan de identiteit van een persoon en dat, indien het geslachtsnaamswijziging van minderjarigen betreft, het wenselijk is dat de geslachtsnaam slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan worden gewijzigd. Weigert een ouder in te stemmen met de verzochte wijziging dan wordt de geslachtsnaamswijziging alleen toegewezen wanneer het kind bij zijn instemming blijft. Omdat het hier kinderen van twaalf jaar en ouder betreft, is het verantwoord om de naamswijziging met hun instemming wel toe te staan (Stb. 2004, 100, blz. 4). Nu de belangen van minderjarige kinderen zijn verdisconteerd in het Besluit geslachtsnaamswijziging bestaat geen grond voor het oordeel dat het Besluit en het daarop gebaseerde besluit in strijd zijn met artikel 3 van het IVRK. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2020
724.