Uitspraak
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hulst, waarbij [appellante] gelast werd om een illegaal bouwwerk te verwijderen. Het college heeft op 20 augustus 2018 een last onder dwangsom opgelegd, omdat de oude woning op het perceel van [appellante] in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 27 november 2019 geoordeeld dat het college niet bevoegd was om deze last op te leggen, omdat het in strijd met de rechtszekerheid zou zijn om de oude woning te verwijderen enkel op basis van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd.
In hoger beroep richt [appellante] zich niet tegen de herroeping van de last onder dwangsom, maar tegen de overwegingen van de rechtbank die betrekking hebben op de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden tegen de nieuwe woning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ambtshalve de vraag beoordeeld of [appellante] procesbelang heeft bij haar hoger beroep. De Afdeling concludeert dat [appellante] geen actueel en reëel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de overwegingen van de rechtbank niet bindend zijn voor het college en er geen procesbelang is bij het hoger beroep. Daarom verklaart de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak van de Afdeling is gedaan op 28 oktober 2020, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat het college vrij is om op een andere wettelijke grondslag een nieuw besluit te nemen, waartegen [appellante] rechtsmiddelen kan aanwenden.