ECLI:NL:RVS:2020:2721

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
202005764/1/V2 en 202005764/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en voorlopige voorziening in asielzaak na afwijzing verblijfsvergunning

Op 16 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had eerder, op 16 december 2019, een aanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 23 oktober 2020 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de rechtbank niet heeft beslist op het verzoek van de vreemdeling om heropening van het onderzoek. Dit verzoek was op 3 augustus 2020 ingediend, maar de rechtbank heeft in haar uitspraak niet aangegeven dat zij hiervan op de hoogte was of hierop had beslist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank het oordeel van de Afdeling in acht moet nemen.

Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 november 2020.

Uitspraak

202005764/1/V2 en 202005764/2/V2.
Datum uitspraak: 16 november 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 oktober 2020 in zaak nr. NL19.31224 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 23 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Suurmeijer, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling klaagt onder meer dat de rechtbank ten onrechte uitspraak heeft gedaan zonder te beslissen op zijn verzoek om heropening van het onderzoek.
2.    Ingevolge artikel 8:68, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het onderzoek heropenen, als zij van oordeel is dat dit niet volledig is geweest. Dit is een bevoegdheid die ter discretie van de rechtbank staat en waarvan de toepassing meestal geen nadere motivering behoeft (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1210). Over een verzoek om van deze bevoegdheid gebruik te maken, moet de rechtbank zich een oordeel vormen en partijen daarover informeren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gemachtigde van de vreemdeling het verzoek op 3 augustus 2020 in het digitaal dossier heeft geüpload. Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt echter niet dat de rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoek om heropening van het onderzoek en daarover een beslissing heeft genomen.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 23 oktober 2020 in zaak nr. NL19.31224;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Wezep
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2020
363-968.