ECLI:NL:RVS:2020:317

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
201808716/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
  • J.A. Hagen
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
  • F.D. van Heijningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplan "Buitengebied, tweede actualisatie" van de gemeente Sint-Michielsgestel

Op 30 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede actualisatie" van de gemeente Sint-Michielsgestel. Het bestemmingsplan, dat op 14 juni 2018 door de gemeenteraad was vastgesteld, omvatte een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Sint-Michielsgestel. De appellanten, waaronder een particulier en de Vereniging Het Groene Hart Brabant, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het plan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat het gebruik van een voormalige paardenstal als recreatiewoning ten onrechte niet is toegestaan.

De Afdeling heeft de zaak op 3 december 2019 ter zitting behandeld. De appellanten betoogden dat de raad ten onrechte hun verzoek om de voormalige paardenstal als recreatiewoning te bestemmen niet heeft meegenomen in de besluitvorming. De raad stelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend en dat het in strijd was met de Verordening ruimte Noord-Brabant. De Afdeling oordeelde dat de raad in redelijkheid kon afzien van het toekennen van de gewenste bestemming, gezien de beleidsmatige bezwaren.

Daarnaast heeft de Vereniging betoogd dat de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling onjuist is toegepast en dat het plan in strijd is met de Structuurvisie buitengebied Sint-Michielsgestel. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het plan in strijd is met de Structuurvisie en heeft de raad opgedragen om het besluit te herstellen. De uitspraak concludeert dat het beroep van de particulier ongegrond is verklaard, terwijl de beroepsgrond van de Vereniging over de ruimte-voor-ruimte woningen en de parapluhooibergen is gegrond verklaard, met de opdracht aan de raad om het besluit te herstellen.

Uitspraak

201808716/1/R2.
Datum uitspraak: 30 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    Vereniging Het Groene Hart Brabant, gevestigd te Boxtel,
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede actualisatie" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], de Vereniging en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2019, waar [appellant sub 1], de Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van Dalsen en mr. J.M. van Gorp, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Het plan betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan voor het buitengebied van Sint-Michielsgestel dat in 2010 is vastgesteld. Voor een aantal locaties in het buitengebied wordt in het voorliggende plan een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt.
[appellant sub 1] is eigenaar van een voormalige paardenstal aan de [locatie] in Sint-Michielsgestel. Zij is van mening dat de voormalige paardenstal en het gebruik daarvan als recreatiewoning ten onrechte niet als zodanig is bestemd in het plan.
Het beroep van de Vereniging is onder andere gericht tegen meerdere plandelen waar het bouwen van zogenoemde ruimte-voor-ruimtewoningen mogelijk wordt gemaakt. De Vereniging kan zich niet met de plandelen verenigen, omdat de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het buitengebied van Sint-Michielsgestel daardoor wordt aangetast.
Toetsingskader
2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 1]
Medewerking initiatief
3.    [appellant sub 1] betoogt dat de raad haar verzoek om het bestaande gebruik als recreatiewoning van een voormalige paardenstal aan de [locatie] in Sint-Michielsgestel bij recht te bestemmen ten onrechte niet bij de besluitvorming over het plan heeft betrokken. [appellant sub 1] betwist het standpunt van de raad dat zij daarvoor een principe-verzoek voor een particulier initiatief in 2016 had moeten indienen en wijst erop dat zij het verzoek in haar zienswijze heeft gedaan.
3.1.    De raad stelt dat [appellant sub 1] geen gebruik heeft gemaakt van de in 2016 geboden mogelijkheid om een initiatief in te dienen. Het in haar zienswijze opgenomen verzoek om een bestemming voor een recreatiewoning en een bouwvlak in het plan op te nemen is niet tijdig kenbaar gemaakt en daarom niet meegenomen in de besluitvorming over het plan. Daarnaast stelt de raad dat het als zodanig bestemmen van een recreatiewoning in strijd is met de Verordening ruimte Noord-Brabant (hierna: de Verordening) en het gemeentelijk beleid.
3.2.    In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.
De Afdeling constateert dat [appellant sub 1] haar wens om de voormalige paardenstal te gebruiken als recreatiewoning in haar zienswijze tegen het plan naar voren heeft gebracht. De Afdeling volgt de raad niet in zijn standpunt dat het verzoek van [appellant sub 1] niet tijdig kenbaar zou zijn gemaakt, aangezien haar verzoek slechts een wijziging van het gebruik van een bestaand, legaal gebouw betreft. Dat [appellant sub 1] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om haar initiatief in te dienen tijdens de inventarisatieronde in 2016 leidt niet tot een ander oordeel, omdat die geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Wel heeft de raad er terecht op heeft gewezen dat het toekennen van een recreatiebestemming in strijd is met het in de Verordening opgenomen verbod op nieuwe recreatiewoningen in het buitengebied. Verder is door [appellant sub 1] niet weersproken dat het gemeentelijk beleid eveneens in de weg staat aan het toestaan van een recreatiewoning in het buitengebied.
Gezien deze beleidsmatige bezwaren die zich verzetten tegen planologische medewerking aan het verzoek van [appellant sub 1], heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van het toekennen van de door [appellant sub 1] gewenste bestemming en bouwvlak voor een recreatiewoning op de [locatie]. Het betoog slaagt niet.
Overgangsrecht
4.    [appellant sub 1] betoogt dat het bestaande gebruik van de voormalige paardenstal als recreatiewoning ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht. In het voorgaande bestemmingsplan had de voormalige paardenstal een agrarische bestemming. [appellant sub 1] betwist het standpunt van de raad dat haar perceel geen deel uitmaakt van het plan en dat het gebruik niet opnieuw onder overgangsrecht is gebracht. Zij stelt in dit verband dat haar perceel binnen de grenzen van het plangebied ligt. Volgens [appellant sub 1] had het bestaande gebruik van de voormalige paardenstal als recreatiewoning bij recht moeten worden toegestaan.
4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel [locatie] geen deel uitmaakt van het plan. Het plan is een zogenoemd 'veegplan', een partiële herziening waarbij los van elkaar staande ontwikkelingen in één plan mogelijk worden gemaakt. Voor de gronden van [appellant sub 1] voorziet het plan niet in nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van het voorgaande plan.
4.2.    [appellant sub 1] stelt met juistheid dat haar perceel onderdeel uitmaakt van het voorliggende plan. Gezien de begrenzing in de verbeelding omvat het plangebied wel het gehele buitengebied van Sint-Michielsgestel. Het perceel [locatie] ligt dan ook in het plangebied. Hierdoor gelden de regels van het voorliggende plan ook voor het perceel van [appellant sub 1], voor zover die gewijzigd zijn voor de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden", aangezien die bestemming in het voorgaande plan "Buitengebied Sint-Michielsgestel" aan het perceel van [appellant sub 1] is toegekend.
Dit betekent echter nog niet dat het gebruik als recreatiewoning opnieuw onder het algemene gebruiksovergangsrecht is komen te vallen zoals [appellant sub 1] betoogt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 27 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA8121, is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op de peildatum plaatsvond en nadien ononderbroken is voortgezet. Door [appellant sub 1] is niet aannemelijk gemaakt dat het illegale gebruik van de voormalige paardenstal als vakantiewoning onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht van het voorgaande bestemmingsplan uit 2010 is komen te vallen. Hierbij is van belang dat ter zitting door [appellant sub 1] is meegedeeld dat in 2009 of 2010 handhavend is opgetreden tegen het illegale gebruik als recreatiewoning, waardoor voorzieningen zoals de aanwezige keuken en douche zijn verwijderd. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat het illegale gebruik onder het gebruiksovergangsrecht van het voorgaande plan is komen te vallen, dan is dat gebruik inmiddels beëindigd en daarmee het gebruiksovergangsrecht ook uitgewerkt. Reeds hierom kan er geen sprake van zijn dat het illegale gebruik als recreatiewoning in het voorliggende plan opnieuw onder het gebruiksovergangsrecht is komen te vallen. Het betoog slaagt dan ook niet.
Vertrouwensbeginsel
5.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Daartoe voert zij aan dat het gebruik van de voormalige paardenstal als recreatieve verblijfsruimte door het college van burgemeester en wethouders bij brief van 5 juni 1996 is toegestaan. Ook daarna heeft het college in verschillende brieven het gebouw aangemerkt als recreatiewoning. Voorts wijst [appellant sub 1] erop dat er aanslagbiljetten voor gemeentelijke heffingen voor de locatie [locatie] met de vermelding "recreatie" aan haar zijn verstuurd. Volgens [appellant sub 1] is door deze handelingen de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat het gebruik van de voormalige paardenstal als recreatiewoning in het plan als zodanig zou worden bestemd.
5.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
5.2.    De Afdeling overweegt dat in een brief van 5 juni 1996 van het college is vermeld dat verblijf in de paardenstal wordt toegestaan zolang dit niet ontaardt in bewoning. Tevens is daarbij vermeld dat voor het aanbrengen van een douche schriftelijk toestemming dient te worden gevraagd. Voorts is in de afwijzende beschikking van 4 oktober 2011, waarin is beslist op het verzoek van [appellant sub 1] om een persoonsgebonden gedoogbeschikking te verlenen voor het permanent bewonen van de voormalige paardenstal, gesproken over de recreatiewoning aan de [locatie]. Ook blijkt uit verschillende aanslagbiljetten voor gemeentelijke belastingen dat belasting is geheven voor een recreatiewoning.
De Afdeling is van oordeel dat uit de door [appellant sub 1] genoemde uitingen van het college geen ondubbelzinnige toezegging valt af te leiden dat planologische medewerking zal worden verleend aan de bestemming als recreatiewoning voor de paardenstal. Voorts valt uit de brief van 5 juni 1996 en beschikking van 4 oktober 2011 niet op te maken dat het in de bedoeling heeft gelegen de paardenstal als recreatiewoning aan te merken. Voor zover [appellant sub 1] erop wijst dat aan de voormalige paardenstal een huisnummer is toegekend, valt daaruit ook niet af te leiden dat is toegezegd dat de stal als recreatiewoning zal worden bestemd. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in het besluit tot toekenning van het huisnummer is vermeld dat het nummer alleen wordt toegekend vanwege de Wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen zodat het gebouw vindbaar wordt, maar niet inhoudt dat de aanwezigheid van het gebouw als zodanig of het gebruik daarvan op grond van andere voorschriften wettelijk is of wordt toegestaan.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat door of namens het college geen toezegging of andere uitlating is gedaan dat planologische medewerking zou worden verleend aan een recreatiebestemming voor de voormalige paardenstal. Het betoog dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld slaagt dan ook niet.
Conclusie
6.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Proceskosten
7.    Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Het beroep van de Vereniging
Ingetrokken beroepsgrond
8.    De Vereniging heeft ter zitting de beroepsgrond ingetrokken over eerder toegezegde planologische medewerking door het gemeentebestuur.
Ruimte-voor-ruimte woningen
9.    De Vereniging betoogt dat de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling door de raad onjuist is toegepast. Het gaat daarbij om de woningen die zijn voorzien op de percelen aan de Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Zandstraat 43-45, Hemelrijkstraat (ongenummerd) en de Zandstraat-Moleneind. Kort samengevat leidt volgens de Vereniging het mogelijk maken van nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen in het plan tot verdere verstening van het buitengebied en vindt daarbij ten onrechte geen ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats. Het plan leidt op deze locaties juist tot onwenselijke gevolgen, waaronder aantasting van cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden, gebiedsversnippering, minder doorzicht en een verlies aan groen. Bovendien bestaat er geen noodzaak voor woningen op deze locaties.
9.1.    De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat De Vereniging geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen de plandelen Woudseweg (ongenummerd) en Donksestraat, omdat voor deze locaties een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van de in het plan mogelijk gemaakte woningen en dat deze vergunningen inmiddels onherroepelijk zijn.
9.2.    De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP6365, dat de door de raad genoemde omstandigheid geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de Vereniging niet langer belang heeft bij een uitspraak op het beroep tegen het plan, aangezien een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Derhalve heeft de Vereniging belang bij de beoordeling van haar beroep tegen de plandelen Woudseweg (ongenummerd) en Donksestraat.
9.3.    Op basis van de ruimte-voor-ruimte regeling, die is vastgelegd in de artikelen 6.8 en 7.8 van de Verordening, kan een bestemmingsplan binnen de groenblauwe mantel of in gemengd landelijk gebied voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimte kavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning. Daarvoor is onder meer vereist dat er minimaal een gezamenlijk oppervlak van 1.000 m2 aan agrarische bedrijfsgebouwen is gesloopt.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen waarin het plan voorziet, waaronder de ruimte-voor-ruimte woningen, zijn ruimtelijke onderbouwingen opgenomen in 17 bijlagen bij de plantoelichting. Daarin is voor elke locatie onder andere beoordeeld of de beoogde ontwikkeling voldoet aan de daaraan gestelde eisen in de Verordening. Anders dan de Vereniging betoogt, hoeven de ruimte-voor-ruimte woningen zelf niet noodzakelijkerwijs te leiden tot een ruimtelijke kwaliteitswinst op de locaties waar die worden gebouwd. In dit verband wijst de Afdeling erop dat in het laatste lid van zowel artikel 6.8 als artikel 7.8 is bepaald dat artikel 3.2 van de Verordening - dat ziet op kwaliteitsverbetering van het landschap - niet van toepassing is op ruimte-voor-ruimte woningen. Dat toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling ertoe kan leiden dat in sommige gevallen bebouwing plaatsvindt van nu nog onbebouwde gronden in een bebouwingsconcentratie is inherent aan deze regeling, die daartoe de mogelijk biedt. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de ruimte-voor-ruimte regeling in zoverre onjuist heeft toegepast bij de vaststelling van het plan. Dit betoog slaagt niet.
9.4.    Wat betreft de locatie op de hoek van de Zandstraat en Moleneind in Den Dungen, waar twee ruimte-voor-ruimte woningen mogelijk worden gemaakt, overweegt de Afdeling als volgt. Aan de omstandigheid dat in een eerdere procedure over het bestemmingsplan voor de eerdere herziening van het buitengebied, ECLI:NL:RVS:2016:2331 (overweging 35.1), over het mogelijk maken van een andere ruimte-voor-ruimte woning aan de Zandstraat door de raad is meegedeeld dat dit een logische afronding van de kern van Den Dungen was, komt geen doorslaggevende betekenis toe. In dit verband heeft de raad gesteld dat in het verleden is toegezegd dat geen nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen meer zouden kunnen worden gerealiseerd in de bebouwingsconcentratie rondom de Zandstraat. Namens de raad is voorts toegelicht dat die andere woning in de eerdere procedure tot het bebouwingslint van Den Dungen behoort en de voorliggende locatie tot het buitengebied en derhalve die eerdere stellingname nog steeds juist is.
Daargelaten de vraag of de in het voorliggende plan opgenomen locatie op de hoek van de Zandstraat en Moleneind tot het bebouwingslint van Den Dungen behoort, overweegt de Afdeling dat door de Vereniging niet is weersproken dat dit bestreden plandeel binnen een bebouwingsconcentratie ligt als bedoeld in de Verordening. Derhalve is het niet in strijd met de Verordening om op deze locatie twee ruimte-voor-ruimte woningen mogelijk te maken. De Afdeling volgt de Vereniging daarom niet in haar betoog dat op dit punt de Verordening voor deze locatie door de raad onjuist is toegepast. Overigens is in de ruimtelijke onderbouwing die voor deze locatie is opgesteld ook bezien of de beoogde ontwikkeling uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Dit betoog slaagt niet.
10.    De Vereniging betoogt dat het plan in strijd met de Structuurvisie buitengebied Sint-Michielsgestel van 21 december 2011 (hierna: de Structuurvisie) is vastgesteld. De Vereniging voert in dat verband aan dat de Structuurvisie eist dat ruimte-voor-ruimtewoningen in het buitengebied van
Sint-Michielsgestel alleen worden toegestaan op zogenoemde zoeklocaties binnen bebouwingsconcentraties. Volgens de Vereniging liggen geen van de in het plan mogelijk gemaakte woningen op locaties die in de Structuurvisie als zoeklocatie zijn aangewezen. Daarmee wordt niet aan deze randvoorwaarde uit de Structuurvisie voldaan. Deze afwijking van de Structuurvisie heeft de raad onvoldoende gemotiveerd.
10.1.    De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de ruimte-voor-ruimtewoningen die in het plan zijn voorzien, voldoen aan de Structuurvisie. De Structuurvisie staat nieuwe woningen toe binnen aangewezen bebouwingsconcentraties, waarvan in dit geval sprake is. Op kaarten in de Structuurvisie is per bebouwingsconcentratie aan de hand van oranje en rode blokjes aangegeven welke concrete verzoeken voor particuliere initiatieven zijn gedaan. Dit zijn volgens de raad de zogenoemde zoeklocaties waar de Vereniging op doelt. Dat nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen volgens de Structuurvisie alleen binnen zoeklocaties mogen worden voorzien, berust volgens de raad op een onjuiste lezing van de Structuurvisie.
10.2.    In de Structuurvisie is over ruimte-voor-ruimtewoningen op bladzijde 61 vermeld dat het toevoegen van dergelijke woningen op dezelfde locatie waar de sloop van bebouwing plaatsvindt - de zogenoemde ‘directe ruimte-voor-ruimtewoningen’ - in alle bebouwingsconcentraties is toegestaan, omdat deze variant niet leidt tot extra verstening ter plaatse maar juist tot ontstening. Voor het mogelijk maken van een nieuwe woning op een andere locatie dan waar de sloop plaatsvindt - in de Structuurvisie aangeduid ‘als ruimte-voor-ruimtewoningen indirect’ - geldt dat deze alleen worden gerealiseerd op plekken die in de visiekaarten staan aangegeven als zoeklocatie. Uit de legenda bij de visiekaarten blijkt dat een zoeklocatie op de visiekaarten wordt aangemerkt als een rood of oranje vlak. In de Structuurvisie is nog vermeld dat het aanwijzen van zoeklocaties geen garantie is voor het toekennen van een woonbestemming, omdat per geval getoetst moet worden aan de overige voorwaarden.
10.3.     Uit de ruimtelijke onderbouwing die bij de plantoelichting is gevoegd blijkt dat bij het perceel aan de Zandstraat 43-45 sprake is van een directe ruimte-voor-ruimtewoning, zodat het betoog over de zoeklocaties in de Structuurvisie wat betreft dit plandeel feitelijke grondslag mist.
Voor de locaties Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Hemelrijkstraat (ongenummerd) en Zandstraat-Moleneind voorziet het plan in de bouw van nieuwe ruimte-voor-ruimtewoningen op onbebouwde gronden, waarvoor elders in het plangebied bedrijfsgebouwen zijn gesloopt, dus indirecte ruimte-voor-ruimtewoningen. Gelet op de Structuurvisie geldt daarvoor dat die woningen alleen kunnen worden gerealiseerd op locaties die op de visiekaarten zijn aangewezen als zoeklocatie. De Vereniging stelt met juistheid dat in de visiekaarten voor de bebouwingsconcentraties geen zoeklocaties zijn aangewezen voor de locaties waar de woningen zijn voorzien. Voor de uitleg die ter zitting door de raad is gegeven, namelijk dat indirecte ruimte-voor-ruimtewoningen ook buiten zoeklocaties mogen worden gerealiseerd en dat de zoeklocaties op de visiekaarten slechts waren bedoeld voor ruimte-voor-ruimtewoningen waarvoor het initiatief ten tijde van de vaststelling van de Structuurvisie reeds concreet waren, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten in de tekst van de Structuurvisie. Gelet hierop volgt de Afdeling de raad niet in het standpunt dat het plan op dit punt in overeenstemming is met de Structuurvisie. Evenmin is in het bestreden besluit inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval ervoor is gekozen om van de Structuurvisie af te wijken.
Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de vaststelling van de plandelen die zien op de percelen aan de Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Hemelrijkstraat (ongenummerd) en de Zandstraat-Moleneind, is dan ook onvoldoende gemotiveerd. In zoverre slaagt het betoog.
Hersend 9 en De Hoefsevonder 1
11.    De Vereniging betoogt dat het plan voor het plandeel dat ziet op het perceel aan Hersend 9 een te groot bijgebouw van maximaal 300 m2 mogelijk maakt. Daardoor wordt het bijgebouw groter dan de bestaande langgevelboerderij, wat zowel uit cultuurhistorisch als uit landschappelijk oogpunt ongewenst is. Een bijgebouw met een dergelijke omvang is bij een woonbestemming volgens de Vereniging ook niet noodzakelijk.
Daarnaast betoogt de Vereniging dat de bouw van 4 nieuwe woningen op de locatie aan De Hoefsevonder 1 niet leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering en tevens de cultuurhistorische waarden aantast, omdat deze locatie in een beekdal ligt waar voorheen nooit bebouwing aanwezig is geweest. Ook bestaat geen noodzaak om op deze plek een landgoed te vestigen.
11.1.    Anders dan de Vereniging betoogt, leidt niet elke mogelijke aantasting van cultuurhistorische of landschappelijke waarden tot de conclusie dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Voor beide initiatieven zijn uitvoerige ruimtelijke onderbouwingen bij de plantoelichting gevoegd. Daarin wordt ingegaan op ruimtelijk relevante aspecten, waaronder de cultuurhistorische waarden, landschappelijke inpassing van de voorziene bebouwing en de ruimtelijke kwaliteitsverbetering die op grond van de Verordening voor deze initiatieven is vereist. Zo wordt bij de locatie aan Hersend 9 de overtollige agrarische bebouwing met een gezamenlijke oppervlakte van ruim 2.500 m2 afgebroken. Op de locatie aan De Hoefsevonder 1 wordt het huidige agrarische gebruik gestaakt; de gronden worden deels bebouwd met woningen, maar worden voor het merendeel ingericht als natuurgebied. Gelet op wat de Vereniging naar voren heeft gebracht, is de Afdeling van oordeel dat de raad in redelijkheid de ruimtelijke onderbouwingen aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen en op basis daarvan - na afweging van alle positieve en negatieve ruimtelijke effecten - zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze twee initiatieven per saldo tot een ruimtelijke kwaliteitsverbetering leiden. Het betoog slaagt niet.
Loofaert 61
12.    De Vereniging betoogt dat het plan voor de locatie Loofaert 61 in Berlicum ten onrechte voorziet in de uitbreiding van een bouwvlak ten behoeve van een kwekerij. Daartoe voert de Vereniging aan hier sprake is van legalisering van een eerdere illegale bedrijfsuitbreiding en volgens haar doet deze uitbreiding afbreuk aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Daarnaast tast het plan het leefgebied van dassen aan. Hierdoor wordt niet voldaan aan de randvoorwaarden uit het bestemmingsplan om te voorzien in het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden voor het leefgebied van dassen.
12.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat het plan de mogelijkheid biedt om een agrarisch bouwvlak te vergroten als aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan. In dit geval is volgens de raad voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 5, lid 5.8.5, van de planregels en past de voorziene uitbreiding zowel in het gemeentelijke als provinciale beleid. Verder wijst de raad erop dat de landschappelijke inpassing van deze bedrijfsuitbreiding is verzekerd met een voorwaardelijke verplichting in de planregels en met een privaatrechtelijke anterieure overeenkomst.
12.2.    Over de gestelde afbreuk aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de verbeelding is aan dit plandeel onder meer de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" toegekend. Daarnaast ligt het perceel onder meer binnen de gebiedsaanduiding "overige zone - leefgebied van dassen". Dit betekent dat het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het bijzonder is gericht op het leefgebied van dassen. In de plantoelichting is vermeld dat de uitbreiding van het bouwvlak ertoe strekt om de bestaande kassen als zodanig te bestemmen. In het landschappelijk inpassingsplan, dat ingevolge artikel 42, lid 42.2 van de planregels moet worden gerealiseerd en in stand gehouden, is verzekerd dat bestaande beplantingen worden behouden, nieuwe planten worden aangebracht en het bedrijf aan het zicht wordt onttrokken door de nieuwe beplanting. In het landschappelijk inpassingsplan is tevens vermeld dat bij de keuze voor de plantsoorten rekening is gehouden met andere planten in de omgeving. De raad heeft op basis van de ruimtelijke onderbouwing en de voorziene landschappelijke inpassing voor dit plandeel zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het betoog slaagt niet.
12.3.    Voor zover de Verenging met het betoog over de gevolgen van het bestreden plandeel voor de leefomgeving van de das doelt op de soortenbescherming die in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is geregeld, overweegt de Afdeling als volgt.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is voor het plandeel dat ziet op het perceel aan de Loofaert 61 een ecologische inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten daarop. Deze is als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing voor de Loofaert 61 gevoegd. In deze inventarisatie is vermeld dat de uitbreiding geen invloed heeft op de geschiktheid van het dassenleefgebied en dat aannemelijk is dat er geen relevant leefgebied van de das verloren gaat door de uitbreiding. De conclusie van de inventarisatie is dat een ontheffing van de Wnb voor soorten niet nodig is.
Aangezien de Vereniging deze bevindingen in de ecologische inventarisatie niet heeft bestreden, ziet de Afdeling geen reden waarom de raad zich niet in redelijkheid op deze inventarisatie kon baseren. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog slaagt niet.
Heikantsehoeve 68
13.    De Vereniging betoogt dat voor de uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een nieuwe varkenshal op de Heikantsehoeve 68 onvoldoende is onderbouwd dat is voldaan aan het vereiste van voldoende ruimtelijke kwaliteitswinst. In dat verband stelt de Vereniging dat de uitbreiding van het bedrijf leidt tot aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Ook betoogt de Vereniging dat vanwege de schaalvergroting in de varkenssector deze bedrijfsuitbreiding niet toekomstbestendig is en daarmee niet is voldaan aan de eis dat de duurzaamheid van het bedrijf is aangetoond.
13.1.    In de ruimtelijke onderbouwing die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd is onder andere de ruimtelijke kwaliteitswinst beschreven. Wat betreft de cultuurhistorische waarde is in de ruimtelijke onderbouwing vermeld dat het plandeel Heikantsehoeve 68 volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is gelegen in de cultuurhistorisch waardevolle regio Meijerij. Vanwege de cultuurhistorische waarde is in het plan de aanduiding "historisch landschappelijk gebied" opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden. In de ruimtelijke onderbouwing is inzichtelijk gemaakt dat de beoogde ontwikkeling geen nadelige effecten op de cultuurhistorische waarden van het gebied heeft. Bij de ruimtelijke onderbouwing is ook een landschappelijk inpassingsplan gevoegd, waarin is beschreven dat de nieuwe varkenshal wordt ingepast door middel van het aanplanten van een singel en bomen rondom de bebouwing. Daarnaast wordt op meerdere plekken groen aangebracht. Gezien de omstandigheden dat het plan slechts voorziet in een uitbreiding van het bouwvlak met ongeveer 0,3 hectare, is voorzien in 3.100 m2 groen waarmee het zicht op de voorziene bebouwing wordt verminderd en de beplanting aansluit bij het bestaande karakteristieke berkenlaantje dat behouden blijft, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ruimtelijke kwaliteitswinst voor het plandeel Heikantsehoeve 68 voldoende is onderbouwd. Het betoog slaagt niet.
13.2.    Over het betoog dat onvoldoende is gemotiveerd dat de uitbreiding toekomstbestendig is en daarmee is voldaan aan de voorwaarde in artikel 5, lid 5.8.5, onder c, van de planregels dat de duurzaamheid van het bedrijf is aangetoond, overweegt de Afdeling als volgt. In opdracht van de raad is door de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB) onderzocht of het bedrijf aan de Heikantsehoeve 68 en de uitbreiding daarvan toekomstbestendig is. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een advies van 21 december 2017. In het advies wordt ingegaan op sectorale ontwikkelingen in de varkenshouderij. De conclusie van het advies is dat de voorziene uitbreiding een toekomstbestendig karakter zal hebben en noodzakelijk is voor het behoud van continuïteit van het bedrijf op langere termijn. Op basis van dat advies stelt de raad zich op het standpunt dat het bedrijf toekomstbestendig is. In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit bestreden plandeel niet voldoet aan het bepaalde in artikel 5, lid 5.8.5, onder c, van de planregels. Het betoog slaagt niet.
Parapluhooibergen
14.    De Vereniging betoogt dat de regeling in het plan voor parapluhooibergen tot ongewenste extra bebouwing in het buitengebied zal leiden, omdat in de planregels is bepaald dat parapluhooibergen niet meetellen voor de maximale oppervlakte voor bijgebouwen. Zij wijst erop dat het gaat om gebouwen die het uiterlijk hebben van een hooiberg, maar wegens het ontbreken van planregels over het toegestane gebruik ook mogen worden gebruikt als vakantiewoning of berging. Dit type hooiberg is niet eigen aan de streek en draagt daardoor bij aan cultuurhistorische verrommeling. Volgens de Vereniging heeft de raad het toestaan van nieuwe parapluhooibergen onvoldoende gemotiveerd.
14.1.    De raad heeft het oprichten van dergelijke hooibergen mogelijk gemaakt in het plan, omdat het behoud en het opnieuw mogen oprichten ervan cultuurhistorisch gezien van belang is. Daarover is in de plantoelichting vermeld dat in het buitengebied van Berlicum na de oorlog ongeveer 300 parapluhooibergen stonden die nergens anders in de omgeving voorkwamen. Volgens de raad kunnen parapluhooibergen daarom als streekeigen worden aangemerkt en is het behoud en herbouw ervan cultuurhistorisch van belang. Om ook herbouw mogelijk te maken op percelen waar reeds de maximale oppervlakte aan bijgebouwen is benut, is na overleg met het provinciebestuur ervoor gekozen om een uitzondering te maken in de planregels over bijgebouwen voor parapluhooibergen. Om ongebreidelde bouw van parapluhooibergen te voorkomen en de impact ervan op de omgeving te kunnen beoordelen, zijn die niet bij recht overal toegestaan maar zijn bij wijze van proef uitsluitend de bestaande en reeds aangemelde, nieuwe hooibergen als zodanig bestemd.
14.2.    Parapluhooibergen zijn uitsluitend toegestaan als daarvoor de aanduiding "specifieke vorm van wonen - paraplu hooiberg" of de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paraplu hooiberg" in de verbeelding is toegekend. Blijkens de verbeelding is op meer dan 40 locaties rondom Berlicum een van die aanduidingen opgenomen in de verbeelding. Vooralsnog ziet de Afdeling geen reden om de stelling van de raad in twijfel te trekken dat het daarbij gaat om 8 tot 10 bestaande parapluhooibergen. Die stelling is door de Vereniging ook niet weersproken. Ter zitting heeft de Vereniging meegedeeld dat haar beroep niet is gericht tegen de bestaande parapluhooibergen. Dit betekent dat deze beroepsgrond uitsluitend betrekking heeft op ongeveer 30 of meer nieuwe parapluhooibergen.
Het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken bieden geen inzicht in hoe de raad tot dit aantal mogelijke nieuwe hooibergen is gekomen. Waarom dit aantal vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is, heeft de raad dan ook niet draagkrachtig gemotiveerd. Dat nieuwe parapluhooibergen bij wijze van proef in het plan zijn voorzien, leidt niet tot een ander oordeel. Voorts betoogt de Vereniging terecht dat gebruiksregels voor parapluhooibergen ontbreken in het plan. Daarmee is het gebruik van parapluhooibergen onbegrensd en wordt daarmee ook gebruik toegestaan dat in strijd is met gemeentelijk of provinciaal beleid. Dit klemt temeer nu de maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale oppervlakte van 49 m2 een verscheidenheid aan gebruiksmogelijkheden biedt. De raad heeft niet inzichtelijk gemaakt dat elke vorm van gebruik - zoals een bed & breakfast of vakantiewoning - uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Gelet hierop heeft raad ook onvoldoende gemotiveerd waarom gebruiksregels voor parapluhooibergen kunnen worden gemist. Het betoog slaagt.
Conclusie
15.    In hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de bestreden plandelen Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Hemelrijkstraat (ongenummerd) en Zandstraat-Moleneind, en voor zover in de verbeelding van het plan aanduidingen zijn opgenomen voor nieuwe parapluhooibergen en in de planregels geen gebruiksbepalingen voor parapluhooibergen zijn opgenomen, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Bestuurlijke lus
16.    De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.
De raad dient daartoe met inachtneming met hetgeen is overwogen onder 10.3 alsnog te motiveren dat het mogelijk maken van ruimte-voor-ruimte-woningen op de percelen Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Hemelrijkstraat (ongenummerd) en Zandstraat-Moleneind zich verdraagt met de Structuurvisie, waarom daarvan in dit geval is afgeweken, of in plaats daarvan het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen. Daarnaast dient de raad met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 14.2 alsnog te motiveren waarom het aantal aanduidingen voor nieuwe parapluhooibergen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is en waarom geen gebruiksregels in het plan zijn opgenomen voor parapluhooibergen, of in plaats daarvan het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen.
De raad hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Dat betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.
Proceskosten
17.    Ten aanzien van het beroep van de Vereniging zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II.    draagt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel op:
-    om binnen 26 weken na verzending deze uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 10.3 en 14.2 is overwogen het besluit van 14 juni 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, tweede actualisatie" te herstellen door alsnog te motiveren dat het mogelijk maken van ruimte-voor-ruimte-woningen op de percelen Woudseweg (ongenummerd), Donksestraat (ongenummerd), Hemelrijkstraat (ongenummerd) en Zandstraat-Moleneind zich verdraagt met de Structuurvisie, waarom daarvan in dit geval is afgeweken of in plaats daarvan het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen. Daarnaast dient de raad alsnog te motiveren waarom het aantal aanduidingen voor nieuwe parapluhooibergen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is en waarom geen gebruiksregels in het plan zijn opgenomen voor parapluhooibergen, of in plaats daarvan het plan op dit punt gewijzigd vast te stellen; en
-    de Afdeling en andere partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het eventuele gewijzigde besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Vreugdenhil
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020
571-911.