ECLI:NL:RVS:2020:321
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
Op 30 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2019. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, die op 9 februari 2018 door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 14 december 2018. De rechtbank oordeelde echter op 11 juli 2019 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de afwijzing van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. In het hoger beroep werd gesteld dat de vragen die in het hogerberoepschrift waren opgenomen, niet relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
De uitspraak benadrukt het belang van eerdere uitspraken in vergelijkbare zaken en bevestigt dat de staatssecretaris de proceskosten moet vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.