ECLI:NL:RVS:2020:322
Raad van State
- Hoger beroep
- G.M.H. Hoogvliet
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank inzake de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf
Op 30 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een vreemdeling die op 19 april 2018 een aanvraag indiende, welke door de staatssecretaris werd afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar, maar dit werd op 17 december 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, heeft op 4 juli 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om in dit geval anders te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 525,00 worden vastgesteld. Daarnaast wordt er een griffierecht van € 519,00 geheven van de staatssecretaris. De uitspraak is gedaan door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.