ECLI:NL:RVS:2020:39

Raad van State

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
201907444/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep

Op 9 januari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2019. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 30 augustus 2019. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen.

In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op verschillende grieven die door de vreemdeling waren ingediend. De Afdeling bevestigde dat de rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank eerder was beantwoord in een andere uitspraak. De klacht over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank werd ook behandeld, maar leidde niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De vreemdeling had verder argumenten aangedragen in grief 2, maar deze werden niet als voldoende geacht om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 525,00, dat geheel toe te rekenen was aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201907444/1/V3.
Datum uitspraak: 9 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 3 oktober 2019 in zaak nr. NL19.20497 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 3 oktober 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 20 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4375, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat dit deel van de grief faalt.
2.    De verder in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3410, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier ook van toepassing zijn, vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen, maar niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Wat de vreemdeling verder in grief 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2020
47.