ECLI:NL:RVS:2020:574

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201908929/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod

Op 26 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 december 2018 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 22 mei 2019 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 13 november 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201908929/1/V3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 13 november 2019 in zaak nr. 19/4112 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 22 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 november 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Het hoger beroep richt zich niet tegen de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling legt namelijk niet uit waarom de uitspraak van de rechtbank volgens hem niet juist is. Daarom kan de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep (artikel 85 van de Vw 2000).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
345.