ECLI:NL:RVS:2020:574
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod
Op 26 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het opgelegde inreisverbod. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 7 december 2018 besloten om de verblijfsvergunning van de vreemdeling in te trekken en een inreisverbod uit te vaardigen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar op 22 mei 2019 ongegrond. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 13 november 2019 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State overwoog dat het hoger beroep zich niet richtte tegen de uitspraak van de rechtbank, omdat de vreemdeling niet had uitgelegd waarom deze uitspraak volgens hem onjuist was. Hierdoor kon de Afdeling geen inhoudelijk oordeel geven over het hoger beroep, zoals vereist volgens artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en besliste dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.