ECLI:NL:RVS:2020:909

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
202000611/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen maatregel van bewaring van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 januari 2020. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de maatregel van bewaring opgeheven. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 april 2020 geoordeeld dat het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk is, omdat dit niet mogelijk is volgens de wet. De staatssecretaris betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was ondertekend. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de elektronische handtekening van de maatregel kan worden gevalideerd. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202000611/1/V3.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 januari 2020 in zaak nr. NL20.708 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2020 (maatregel van bewaring) is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 21 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Gelet op artikel 83c, vierde lid, van de Vw 2000 is in deze zaak echter geen incidenteel hoger beroep mogelijk. Het incidenteel hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2.    In de schriftelijke uiteenzetting betoogt de vreemdeling dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Volgens de vreemdeling heeft de staatssecretaris geen belang bij het instellen van het hoger beroep, omdat de Afdeling de voorliggende rechtsvraag al heeft beantwoord.
2.1.    De omstandigheid dat de Afdeling een rechtsvraag al heeft beantwoord, maakt nog niet dat de staatssecretaris geen belang heeft bij de beoordeling van de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris heeft er ook in dat geval belang bij dat de juistheid van het oordeel van de rechtbank wordt beoordeeld. Het betoog van de vreemdeling faalt.
3.    In zijn enige grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van bewaring niet op rechtsgeldige wijze is ondertekend omdat daarin alleen is vermeld dat het document elektronisch is ondertekend. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank daarmee niet onderkend dat de geldigheid van de elektronische handtekening kan worden gevalideerd in een gangbare PDF-viewer. De benodigde gegevens over de elektronische handtekening worden zichtbaar bij het klikken op 'dit document is elektronisch ondertekend' onderaan de maatregel. Daarmee voldoet de ondertekening volgens de staatssecretaris aan de daarvoor geldende eisen.
4.    In het dossier, zoals dat door de rechtbank aan de Afdeling is toegezonden, bevindt zich de maatregel van bewaring. Onderaan deze maatregel is vermeld dat dit document elektronisch is ondertekend.
De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de gegevens over de elektronische handtekening onderaan de maatregel kunnen worden gevalideerd door op die tekst te klikken (zie in dit verband r.o. 8 van de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3355). In het scherm dat vervolgens verschijnt, zijn de datum en het tijdstip van de ondertekening vermeld. Ook is de naam van de AVIM-medewerker die de maatregel heeft ondertekend in dat scherm te zien. In het scherm is verder de vermelding te zien dat de handtekening geldig is en dat de vorm van het document na ondertekening niet gewijzigd is. Ook is daarin te zien dat het elektronische zegel van de politie geldig is. Zoals volgt uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling, heeft de rechtbank daarom ten onrechte overwogen dat de maatregel niet rechtsgeldig is ondertekend in de zin van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De grief slaagt.
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 21 januari 2020 in zaak nr. NL20.708;
IV.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
345-839.