ECLI:NL:RVS:2021:1226

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
202100029/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor verkeerd aangeboden afvalstoffen in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 20 juli 2020 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 24 juni 2020 een doos was aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer aan het Heeswijkplein in Den Haag. De doos was te herleiden naar [appellant], die werd aangesproken voor de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 26 november 2020. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 mei 2021 heeft [appellant] verklaard dat hij de doos op de juiste wijze had aangeboden, maar niet kon uitleggen hoe de doos naast de container was beland. Het college heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de doos aan [appellant] kon worden herleid door het adreslabel, en dat hij daarom als overtreder kon worden aangemerkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de doos op de juiste wijze had aangeboden. De enkele stelling dat hij de doos correct had aangeboden, zonder bewijs, was onvoldoende om zijn standpunt te onderbouwen. De Afdeling heeft het beroep ongegrond verklaard en het college niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202100029/1/R4.
Datum uitspraak: 9 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oegstgeest,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft het college zijn beslissing om op 24 juni 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 26 november 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 mei 2021, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Moorsel, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 24 juni 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) ter hoogte van lichtmast 22 aan het Heeswijkplein in Den Haag, nabij de kruising van het Heeswijkplein, de Wildenborghstraat en de Medlerstraat. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en toenmalige adres op het adreslabel op de doos staan.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij hem niet naast de ORAC heeft gezet. Hij stelt dat hij de doos samen met ander oud papier in de avond van 21 juni 2020, de avond voorafgaand aan de maandelijkse ophaaldag voor oud papier, op juiste wijze op straat voor zijn woning heeft gezet. Hij weet niet hoe deze doos vervolgens aan het Heeswijkplein terecht is gekomen. Verder voert hij aan dat hij regelmatig melding maakt van afval dat naast de ORAC's ligt. Bij zijn beroepschrift heeft hij twee bevestigingen gevoegd van een melding over een volle container, die hij op 30 september 2019 heeft ingediend, en een melding over afval naast de container, die hij op 7 juli 2020 heeft ingediend.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn stelling dat hij de doos op juiste wijze heeft aangeboden, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat hij niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze doos, die twee dagen na de ophaaldag naast een ORAC is aangetroffen, de avond voorafgaand aan de ophaaldag voor oud papier op straat voor zijn woning heeft gezet. De omstandigheid dat hij een keer een melding heeft ingediend van een volle container en van afval dat naast de container lag, maakt op zichzelf niet aannemelijk dat hij niet degene is geweest die de doos naast de ORAC heeft gezet.
Aangezien [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Michiels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2021
687