BIJLAGE
Regels uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Artikel 2.13.2, eerste lid, van het Barro luidt:
"Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden worden aangewezen:
a. Nieuwe Hollandse Waterlinie, waar de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit is verbeeld op kaart 7. [...]"
Het tweede lid luidt: "Bij verordening werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geometrisch nader uit."
Artikel 2.13.3 luidt: "In bijlage 8 zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven."
In bijlage 8 van het Barro zijn de kernkwaliteiten voor de NHW als volgt omschreven:
"1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:
- zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
- voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
- waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
- overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
- de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
- de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
3. Groen en overwegend rustig karakter."
Artikel 2.13.4, eerste lid, van het Barro luidt:
"1. Bij provinciale verordening worden kernkwaliteiten uitgewerkt en geobjectiveerd.
2. Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen [...]"
3. Bij de verordening worden in ieder geval regels gesteld die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan [...] geen activiteiten mogelijk maakt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan die de kernkwaliteiten, bedoeld in het eerste lid, aantasten."
Regels uit het Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6, tweede lid, luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Regels uit het Besluit externe veiligheid transportwegen
In artikel 1, eerste lid, van het Bevt is wordt het begrip ‘transportroute’ gedefinieerd als basisnetroute of weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Artikel 4, lid 1, luidt: "Het bevoegd gezag neemt bij de vaststelling van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de buurt van een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten de grenswaarde 10-6 per jaar in acht en houdt ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten rekening met de richtwaarde 10-6 per jaar."
Lid 2 luidt: "Het plaatsgebonden risico wordt berekend volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels".
Artikel 7 luidt: "In de toelichting bij een bestemmingsplan en in de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsvergunning wordt, voor zover het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:
a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet."
Artikel 8 luidt: "1. Indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, wordt in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning tevens ingegaan op:
a. 1°. De dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en
2°. De als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
d. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.
2. Het eerste lid kan buiten toepassing blijven indien bij de vaststelling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond dat:
a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of
b. 1°. Het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en
2°. De oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, bevat de toelichting bij het besluit de onderbouwing daarvan.
4. Het groepsrisico wordt berekend volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels."
Artikel 9 luidt: "Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de veiligheidsregio in wiens regio het gebied ligt waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft, in de gelegenheid advies uit te brengen over de in de artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen."
Regels uit de Verordening ruimte
Artikel 4.3, eerste lid, van de Verordening luidt:
"1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:
a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 39.4, onder b, worden nagekomen;
b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw."
Artikel 9.1 van de Verordening luidt:
"1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling) kan een bestemmingsplan, ter plaatse van de aanduiding 'Integratie stad-land' voorzien in een stedelijke ontwikkeling mits:
a. deze in samenhang en in evenredigheid geschiedt met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen de aanduiding 'Integratie stad-land' of de naaste omgeving;
b. deze geen betrekking heeft op een te ontwikkelen of een uit te breiden middelzwaar- en zwaar bedrijventerrein."
Artikel 20 van de Verordening luidt: "1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' strekt een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Rivierbed' mede tot bescherming tegen overstroming.
2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een verantwoording waaruit blijkt dat:
a. de ruimtelijke ontwikkeling niet kwetsbaar is ten aanzien van de waterdiepte en de frequentie van overstromen;
b. is verzekerd dat mensen en dieren op doelmatige wijze geëvacueerd kunnen worden;
c. is verzekerd dat de permanente aanwezigheid van mensen hoogwatervrij kan plaatsvinden."
Artikel 23 van de Verordening luidt:
"1. In aanvulling op hoofdstuk 3 'Structuren' geldt ter plaatse van de aanduiding 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' dat een bestemmingsplan:
a. mede is gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden;
b. regels stelt ter bescherming van de kernkwaliteiten van de onderscheiden gebieden.
2. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als bedoeld in het eerste lid zijn de samenhang van forten, dijken, kaden en inundatiekommen, het groene en overwegend rustige karakter en de openheid.
3. Gedeputeerde Staten geven een nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de Cultuurhistorische Waardenkaart."
Regels uit het bestemmingsplan
Artikel 6.1 luidt: "De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Artikel 6.2 luidt: "Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels."
Artikel 6.2.2, onder a, luidt: "het aantal te bouwen woningen mag in totaal niet meer dan 100 bedragen, [...]".
"Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en/of afmetingen van gebouwen op een bouwperceel, uit het oogpunt van:
a. het waarborgen van het beoogde stedenbouwkundige (straat-)beeld;
b. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
c. in verband met de verkeersveiligheid;
d. in verband met een goede milieusituatie."
Artikel 6.3.2 luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van en ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel, nadere eisen te stellen aan de situering, afmetingen en vorm van gebouwen ter instandhouding van de ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied, zoals beschreven in het als bijlage 3 van deze regels opgenomen 'Ontwerpboek, fase 1, d.d. 22 oktober 2018' een en ander na advies te hebben gevraagd aan de monumentencommissie of een nader in te stellen adviescommissie."
Artikel 6.4.2, onder c, luidt: "Een omgevingsvergunning voor bouwen, zoals bedoeld in lid 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, ten behoeve van het bouwen van een hoofdgebouw, zoals bedoeld in lid 6.2.2, wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag door middel van een evacuatieplan wordt aangetoond dat mensen en dieren op doelmatige wijze geëvacueerd kunnen worden indien sprake is van een overstroming."
Artikel 7.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de instandhouding van de karakteristieke, met historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht welke structuur en kwaliteit in het bijzonder bestaan uit niveauverschillen in het terrein ter plaatse van wallen, bastions en ravelijnen alsmede de schaal, parcellering, sfeer en korrelgrootte van de bebouwing en inrichting van de openbare ruimten;
b. het behoud van functionele ontwikkelingsmogelijkheden voor de vesting waarbij evenwicht moet worden gevonden met de karakteristiek van de vesting zoals hierboven aangegeven;
c. het behoud van het oorspronkelijke karakter en de oorspronkelijke structuur van openbare ruimten."
Artikel 7.2 luidt: "Op de voor Waarde - Beschermd Stadsgezicht aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de ondersteuning en versterking van het beschermd stadsgezicht en ten dienste van de bestemming."
Artikel 11.2, onder a, van de planregels luidt: "Een omgevingsvergunning voor het bouwen, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de Notitie parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Als de Notitie parkeren Aalburg, Werkendam en Woudrichem wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden."
Artikel 11.3 van de planregels luidt: "Het is niet toegestaan om verblijfsruimten(n) van een woonfunctie of wooneenheid (overeenkomstig de begripsbepaling in het Bouwbesluit) beneden 5,4 m +NAP te realiseren."
Artikel 14.3.2 van de planregels luidt:
"Voor de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt het volgende:
a. op een afstand van 100 m vanaf de molen en het gebied binnen een straal van 100 m vanaf de molen mag de hoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de belt, zoals opgenomen in onderstaande tabel;
b. vanaf een afstand van 100 m vanaf de molen, geldt de volgende formule:
Waarbij het volgende geldt:
x = afstand obstakel tot molen
n = waardering voor de omgeving van de molen in verband met het functioneren van de molen (op basis van 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied)
v = halve hoogte gevlucht
hm = hoogte maaiveld molen t.o.v. NAP
Artikel 14.3.3 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.3.2 en een hogere bouwhoogte toestaan, mits hierdoor hetzij direct, hetzij indirect het huidige en het toekomstige functioneren van de molen door windbelemmering, de waarde van de molen als landschapselement en de cultuurhistorische waarde, niet onevenredig aangetast worden. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij een ter zake deskundige."