ECLI:NL:RVS:2021:1382

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
202101187/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en herleidbaarheid van afvalstoffen in Rotterdam

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2021 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Het college had op 14 september 2020 spoedeisende bestuursdwang toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. De appellant betwistte dat de aangetroffen doos, die naast een ondergrondse papiercontainer was geplaatst, van hem afkomstig was. Het college had vastgesteld dat in de doos een aan de appellant geadresseerde brief van het Leger des Heils was aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat de appellant de doos verkeerd had aangeboden.

De appellant voerde aan dat hij op de betreffende datum oud papier en glas had weggegooid in de containers en vermoedde dat de aangetroffen brief bij het legen van de papiercontainer was weggewaaid. Hij stelde ook dat het parkeerterrein geen openbare weg was en dat er geen boeteclausule op de containers stond. De Afdeling overwoog dat de aanwezigheid van een herleidbaar poststuk in de afvalstoffen voldoende was om de appellant als overtreder aan te merken, tenzij hij het tegendeel aannemelijk maakte. De Afdeling oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet de overtreder was, en dat het college terecht had gehandeld door spoedeisende bestuursdwang toe te passen.

De uitspraak bevestigt dat het college bevoegd is om handhavend op te treden tegen het verkeerd aanbieden van afvalstoffen, ook als deze naast een inzamelvoorziening op privéterrein zijn geplaatst. De kosten van de bestuursdwang, die € 125,00 bedroegen, werden voor rekening van de appellant gesteld. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202101187/1/R4.
Datum uitspraak: 30 juni 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2020 heeft het college zijn beslissing om op 14 september 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 19 januari 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door I. Keric, is verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 14 september 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer op het parkeerterrein ter hoogte van de achterzijde van de woning aan de Bethlehemstraat 14 in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat daarin een tot hem herleidbaar poststuk is aangetroffen. Het poststuk is een aan hem geadresseerde brief van het Leger des Heils.
2.       [appellant] betwist dat de doos van hem afkomstig is. Hij stelt dat hij op 14 september 2020 oud papier en glas heeft weggegooid in de containers op het parkeerterrein en hij vermoedt dat bij het legen van de papiercontainer enige stukken papier, waaronder de aangetroffen brief, zijn weggewaaid.
Verder voert [appellant] aan dat het college hem geen boete op kan leggen, omdat het parkeerterrein volgens hem geen openbare weg is, maar privéterrein van Ahold, en omdat er geen boeteclausule op de containers staat. Tot slot voert hij aan dat het aantreffen van een enkele brief volgens hem geen reden is om spoedeisende bestuursdwang toe te passen.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de containers op privéterrein van Ahold staan, betekent niet dat het college niet handhavend kon optreden tegen het naast die containers plaatsen van afvalstoffen. De containers zijn namelijk door het college aangewezen als inzamelvoorziening voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Op grond van artikel 6, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 is het verboden om afvalstoffen naast een inzamelvoorziening te plaatsen. De omstandigheid dat er geen boeteclausule op de containers staat, doet er niet aan af dat het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 en het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen Rotterdam 2018 is om oud papier naast een inzamelvoorziening aan te bieden. Als [appellant] dat niet wist, dan komt dat voor zijn risico. Het bedrag van € 125,00 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is ook geen boete maar betreft de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van de doos. De door [appellant] aangevoerde omstandigheden betekenen dan ook niet dat het college op 14 september 2020 ten onrechte spoedeisende bestuursdwang heeft toegepast.
Over het betoog dat het aantreffen van een enkele brief geen reden is om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, overweegt de Afdeling dat de brief onderin een doos is aangetroffen. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van die doos en niet alleen de daarin aangetroffen brief. Door de daarin aangetroffen brief van het Leger des Heils is de doos tot [appellant] te herleiden en mocht het college aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals uiteengezet in de hiervoor vermelde uitspraak van 18 juli 2018, is het voldoende dat in het afval één tot de betrokkene te herleiden poststuk is aangetroffen. Met zijn stelling dat hij zijn oud papier in de papiercontainer heeft gedaan, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij niet de overtreder is, omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Bovendien heeft hij geen verklaring gegeven voor de omstandigheid dat de aan hem gerichte brief onderin de doos is aangetroffen. Gelet hierop heeft het college hem terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021
687