ECLI:NL:RVS:2021:1499

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
202103812/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van asielaanvraag

Op 13 juli 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 26 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling op 9 juni 2021 ongegrond, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.

In het hogerberoepschrift heeft de vreemdeling niet voldoende onderbouwd waarom de uitspraak van de rechtbank niet juist zou zijn. De wet vereist dat iemand die hoger beroep instelt, duidelijk aangeeft op welk punt de eerdere uitspraak niet klopt en waarom. De vreemdeling heeft enkel herhaald dat hij in Duitsland is mishandeld, zonder dit te koppelen aan de argumenten van de rechtbank. De Afdeling heeft de vreemdeling in een brief van 30 juni 2021 gevraagd om verduidelijking, maar ook in zijn reactie van 5 juli 2021 heeft hij geen relevante uitleg gegeven.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kan plaatsvinden. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 juli 2021, en de beslissing is vastgesteld door mr. N. Verheij, met mr. N. Tibold als griffier.

Uitspraak

202103812/1/V2.
Datum uitspraak: 13 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 9 juni 2021 in zaak nr. NL20.11390 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken overgelegd.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, voldoet niet aan de eisen die de Vreemdelingenwet 2000 stelt (artikel 85, eerste en tweede lid, van die wet). Volgens de wet moet iemand die hoger beroep instelt, uitleggen op welk punt de uitspraak van de rechtbank niet juist is en waarom dat volgens hem zo is. Dat heeft de vreemdeling niet gedaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak betrokken dat de vreemdeling heeft gesteld in Duitsland te zijn mishandeld. Zij heeft ook uitgelegd dat door het ontbreken van een onderbouwing dit er niet toe leidt dat de asielaanvraag van de vreemdeling in Nederland door de staatssecretaris in behandeling moet worden genomen. De vreemdeling legt in zijn hogerberoepschrift niet uit waarom die uitleg van de rechtbank volgens hem niet juist is.
1.1.    In de brief van 30 juni 2021 heeft de Afdeling de vreemdeling gevraagd om toch nog uit te leggen met welk onderdeel van de uitspraak van de rechtbank hij het niet eens is en waarom dat zo is. Bij brief van 5 juli 2021 heeft hij van deze mogelijkheid gebruikgemaakt. Daarin herhaalt de vreemdeling zijn betoog dat hij in Duitsland is mishandeld. Dat is echter geen uitleg waarom de uitspraak van de rechtbank niet juist is.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de Afdeling geen inhoudelijk oordeel kan geven over de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2021
853