ECLI:NL:RVS:2021:1811

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
202006665/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, mede voor haar minderjarige kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 december 2020. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 30 september 2020 haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk had verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of de vreemdeling bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De Afdeling heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vreemdeling dit risico niet loopt, en heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard. Het besluit van de staatssecretaris van 30 september 2020 is vernietigd, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.244,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202006665/1/V3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.17722 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Grief 2 gaat over de situatie voor statushouders in Griekenland en de vraag of zij bij terugkeer naar dat land een reëel risico lopen om in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Daarover heeft de Afdeling op 28 juli 2021 twee uitspraken gedaan (ECLI:NL:RVS:2021:1626 en ECLI:NL:RVS:2021:1627). Hieruit volgt dat de staatssecretaris beter moet motiveren waarom de vreemdeling voormeld risico niet loopt.
De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 september 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 december 2020 in zaak nr. NL20.17722;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 30 september 2020, V-nummers […] en […];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00,  geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Laar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2021
551