ECLI:NL:RVS:2021:1816
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag werd op 9 september 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling was het hier niet mee eens en heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. De rechtbank verklaarde op 18 november 2020 het beroep ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.H.P. Buren, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De kern van het hoger beroep betreft de situatie van statushouders in Griekenland en de vraag of de vreemdeling bij terugkeer naar dat land een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. De Afdeling heeft eerder op 28 juli 2021 uitspraken gedaan die relevant zijn voor deze zaak. De staatssecretaris werd opgedragen om beter te motiveren waarom de vreemdeling geen risico loopt.
De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 9 september 2020 vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.244,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.