ECLI:NL:RVS:2021:2053
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening door de minister van Buitenlandse Zaken in hoger beroep
Op 9 september 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan op het verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken om een voorlopige voorziening te treffen. De minister verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij geen nader besluit hoeft te nemen totdat op zijn hoger beroep is beslist. Dit verzoek volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 juni 2021, waarin de rechtbank de minister had opgedragen om binnen een bepaalde termijn een nieuw besluit te nemen.
Tijdens de openbare zitting, die om 11:45 uur begon, waren de minister en zijn bijstand aanwezig, evenals de wederpartij, die werd bijgestaan door een gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de minister afgewezen en geoordeeld dat de minister van Buitenlandse Zaken de proceskosten van de wederpartij, tot een bedrag van € 748,00, moet vergoeden. De voorzieningenrechter overwoog dat rechterlijke uitspraken moeten worden uitgevoerd en dat de minister geen overtuigende argumenten had aangedragen die zouden rechtvaardigen dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank zou moeten worden uitgesteld.
De voorzieningenrechter benadrukte dat het belang van een efficiënte en finale geschillenbeslechting vereist dat de minister een nieuw besluit neemt ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Dit besluit kan bovendien worden meegenomen in de beoordeling van het hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat het nemen van een nieuw besluit niet in strijd is met de belangen van de minister in de bodemprocedure, aangezien het nieuwe besluit wordt genomen met behoud van het standpunt van de minister. De uitspraak werd uitgesproken in het openbaar, maar de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.