202105482/2/V6.
Datum uitspraak: 16 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 30 juli 2021 in zaak nr. 21/1738 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2020 heeft de staatssecretaris het Nederlanderschap van [verzoeker] ingetrokken.
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De staatssecretaris is in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting te geven.
Overwegingen
1. Het verzoek van [verzoeker] strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de intrekking van het Nederlanderschap tot gevolg heeft dat hij staatloos is, geen arbeid meer mag verrichten, zijn huisvesting verliest en geen toegang meer heeft tot onderwijs en gezondheidszorg. Ook moet hij zijn paspoort en identiteitskaart inleveren. [verzoeker] voert verder aan dat de staatssecretaris in verhouding tot hem onvoldoende belang heeft om de intrekking van het Nederlanderschap direct in te laten gaan, wat volgens hem alleen al volgt uit de traagheid van de besluitvorming.
2. [verzoeker] heeft, nadat aan hem op 12 september 2018 het Nederlanderschap is verleend, automatisch zijn Nepalese nationaliteit verloren. Als gevolg van de intrekking van het Nederlanderschap is [verzoeker] staatloos geworden. [verzoeker] heeft alleen al hierom een spoedeisend belang. Gelet op de door [verzoeker] gestelde belangen, en nu de staatssecretaris geen belangen heeft gesteld die nopen tot afwijzing van het verzoek, zal de voorzieningenrechter het verzoek toewijzen. Niet valt in te zien dat de staatssecretaris de uitspraak in de bodemprocedure niet kan afwachten.
3. Het verzoek moet als gegrond worden toegewezen. De intrekking van het Nederlanderschap wordt geschorst totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 10 september 2020, kenmerk Z1-80651236501, en het besluit van 9 juni 2021, Z1-113131032672;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 748,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Kamminga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2021
876