202105349/1/V2.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2] (de vreemdelingen) en [referent]
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 'sHertogenbosch, van 14 juli 2021 in zaak nr. 20/6193 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft de staatssecretaris aanvragen van referent om ten behoeve van de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De griffier heeft de vreemdelingen en referent er bij brief op gewezen dat zij voor het hoger beroep griffierecht moeten betalen. Zij zijn daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 31 augustus 2021 te voldoen. Omdat de vreemdelingen en referent dat niet hebben gedaan, heeft de griffier hun bij aangetekende brief van 1 september 2021 laten weten dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant moet zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald. De vreemdelingen en referent hebben geen redenen aangevoerd waarom het hoger beroep toch in behandeling moet worden genomen.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Tibold, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021
853