202100344/1/V6.
Datum uitspraak: 6 oktober 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020 in zaak nr. 19/4505 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2019 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2019 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 25 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de staatssecretaris hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers, zijn verschenen. Ook is verschenen [partner].
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft het verzoek, ingediend op 27 juli 2017, afgewezen omdat [appellant] daaraan voorafgaand niet onafgebroken toelating en hoofdverblijf had in Nederland. Hij had namelijk van 6 mei 2015 tot 16 juni 2016 geen geldige verblijfsvergunning. Hierdoor is in die periode een verblijfsgat ontstaan en dus voldoet hij niet aan het vereiste van sedert vijf jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek onafgebroken hoofdverblijf in het Koninkrijk, neergelegd in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN). [appellant] komt volgens de staatssecretaris bovendien niet in aanmerking voor toepassing van de verkorte termijn van drie jaar uit artikel 8, vierde lid, van de RWN. Hij had namelijk pas vanaf 16 juni 2016 verblijfsrecht bij zijn [partner].
De staatssecretaris heeft het verzoek ook afgewezen omdat bij besluit van 22 juli 2019 de verblijfsgunning regulier voor bepaalde tijd verleend voor het verblijfsdoel verblijf bij [partner] vanaf 3 februari 2018 is ingetrokken. Daarmee bestaan er bedenkingen tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN, aldus de staatssecretaris.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. [appellant] voert aan dat de juridische grondslag van de weigering om het Nederlanderschap te verlenen is komen te vervallen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft namelijk bij uitspraak van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5675) het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning gegrond verklaard en het besluit van 22 juli 2019 herroepen. Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de staatssecretaris vervolgens de verblijfsvergunning niet ingetrokken waardoor [appellant] van 16 juni 2016 tot 16 juni 2021 over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel "verblijf bij familie- of gezinslid [partner]" beschikte. Bij onderscheiden besluit van 22 juli 2021 heeft de staatssecretaris bovendien de geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning verlengd van 16 juni 2021 tot 16 juni 2026. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht schade te hebben geleden door de intrekking van de verblijfsvergunning, omdat hij niet meer mocht werken bij zijn werkgever. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank de vraag of terecht wordt getwijfeld aan zijn relatie met [partner] ten onrechte niet bij de belangenafweging heeft betrokken. Het besluit van 20 mei 2019 is immers primair gestoeld op de overweging dat de staatssecretaris twijfelt aan de relatie met [partner], aldus [appellant]. 2.1. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de RWN luidt:
" Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker […]
b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;
c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft".
Artikel 8, vierde lid, van de RWN luidt:
"De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is."
De toelichting bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, in de Handleiding RWN luidt:
"In het onderhavige artikellid staat uitdrukkelijk dat de vijf jaren toelating en hoofdverblijf onmiddellijk vooraf dienen te gaan aan de indiening van het verzoek. Het heeft daarom geen zin om voortijdig een verzoek in te dienen in de veronderstelling dat in de loop van de procedure de termijn van vijf jaar zal worden gehaald. Uit de tekst van de wet vloeit voort dat een voortijdig ingediend verzoek wordt afgewezen."
2.2. [appellant] betoogt terecht dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken gelet op de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 mei 2021 en het besluit van 22 juli 2021. Indien [appellant] nu een nieuw verzoek zou indienen, zijn er geen bedenkingen tegen zijn verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland. Echter kan dit hem in deze procedure niet baten. Dat de verleende verblijfsvergunning was ingetrokken, waardoor [appellant] ten tijde van het besluit van 6 september 2019 niet over een geldige verblijfsvergunning beschikte, betekent namelijk dat er op dat moment wel bedenkingen bestonden in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN. Dat de staatssecretaris het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning bij besluit van 22 juli 2021 heeft ingetrokken, leidt niet tot een ander oordeel, omdat ten tijde van het besluit van 6 september 2019 over de naturalisatie niet op voorhand duidelijk was dat de staatssecretaris een dergelijk besluit zou nemen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1032, onder 3.2). Bovendien is niet in geschil dat [appellant] bij zijn aanvraag niet voldeed aan het vereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN of de verkorte termijn uit artikel 8, vierde lid, van de RWN. Immers beschikte hij pas over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij [partner] vanaf 16 juni 2016, terwijl hij het verzoek op 27 juli 2017 heeft ingediend. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. Verder kan de schade die [appellant] stelt te hebben geleden door de intrekking van de verblijfsvergunning niet worden vergoed in deze procedure, alleen al omdat deze schade niet het gevolg is van de naturalisatieprocedure maar van de verblijfsrechtelijke procedure. Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Dit betekent echter niet dat [appellant] nooit Nederlander kan worden. Zoals de staatssecretaris desgevraagd ter zitting heeft toegelicht ziet hij, voor zover hij kan zien, geen aanwijzingen dat [appellant] niet aan de wettelijke vereisten voor naturalisatie voldoet indien hij op dit moment een nieuw verzoek zou indienen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2021
876.