202005220/1/A2.
Datum uitspraak: 17 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020 in zaak nr. 20/171 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (lees: de burgemeester van Amsterdam).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2019 heeft de burgemeester de aanvraag van [appellant] om afgifte van een rijbewijs afgewezen.
Bij besluit van 17 december 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 december 2019 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. Z. Acer, advocaat te Amsterdam, en M.A. Budak, tolk, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. Lensink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 22 juli 2019 een rijbewijs aangevraagd. Bij besluit van dezelfde dag heeft de burgmeester deze aanvraag afgewezen, omdat [appellant] niet rechtmatig in Nederland verblijft. De burgemeester heeft dit besluit gehandhaafd bij besluit van 17 december 2019. Hieraan heeft hij een advies van de bezwaarschriftencommissie (hierna: de commissie) van 16 december 2019 ten grondslag gelegd.
1.1. De commissie heeft vastgesteld dat [appellant] de Turkse nationaliteit heeft. Gelet op artikel 111, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kan aan hem een rijbewijs worden afgegeven als hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Hierin is bepaald dat een vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf in Nederland heeft als hij verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80). Volgens de commissie is hiervan niet gebleken. De gemeente is verplicht uit te gaan van de juistheid van de gegevens over de verblijfsstatus van [appellant] die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) verstrekt worden via de basisregistratie personen (hierna: BRP) en de Basis Voorziening Vreemdelingen (hierna: BVV). De burgemeester heeft volgens de commissie bij de totstandkoming van het besluit van 22 juli 2019 dan ook terecht gebruik gemaakt van de gegevens zoals vermeld in de BRP en de BVV. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel faalt. De commissie is tot de conclusie gekomen dat het besluit van 22 juli 2019 op goede gronden is genomen.
1.2. De burgemeester heeft in het verweerschrift naar voren gebracht dat op 2 juli 2020 contact is opgenomen met de IND. Daarbij is gevraagd wat de mate is waarin rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat [appellant] verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80. De IND heeft aangegeven dat de laatste aanvraag van [appellant] bij besluit van 27 mei 2020 is afgewezen en dat hij tegen dit besluit geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Hij heeft ook geen nieuwe aanvraag ingediend. Ook is gebleken dat er een beroep aanhangig is tegen de besluitvorming waarbij een aanvraag van 2 februari 2018 is afgewezen. Uit deze informatie kan volgens de burgemeester worden geconcludeerd dat geen rekening hoeft te worden gehouden met de mogelijkheid dat [appellant] verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat de burgemeester de IND had moeten raadplegen om voldoende inlichtingen in te winnen over de verblijfsstatus van [appellant]. Ook de burgemeester stelt zich op het standpunt dat sprake is van een gebrekkig besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep daarom gegrond is en het besluit van 17 december 2019 moet worden vernietigd. Zij heeft vervolgens beoordeeld of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten. Volgens de rechtbank heeft de burgemeester met het opvragen van informatie over de verblijfsstatus van [appellant] bij de IND alsnog voldaan aan de vergewisplicht en is uit die informatie niet gebleken dat hij rechtmatig verblijf heeft. Ook heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van [appellant] op het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Daarom heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
Rechtmatig verblijf
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen rechtmatig verblijf heeft blijkens de ingewonnen informatie door de burgemeester. Hij heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 van de Vw 2000. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij weliswaar geen verblijfsvergunning heeft, maar dat hij wel een verblijfsrecht ontleent aan het Besluit nr. 1/80. Dat blijkt volgens hem uit een sticker in zijn paspoort. Op de zitting is een kopie hiervan gemaakt. Die kopie is aan het dossier toegevoegd.
4.1. Gelet op artikel 111, derde lid, van de Wvw 1994, wordt een rijbewijs afgegeven aan een vreemdeling als hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder l van de Vw 2000. In artikel 8, aanhef en onder l, is bepaald dat een vreemdeling uitsluitend rechtmatig verblijf in Nederland heeft als hij verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80.
4.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY6332, volgt dat niet de burgemeester maar de IND, namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aangewezen instantie is om te bepalen of [appellant] uit hoofde van een aan Besluit nr. 1/80 ontleend verblijfsrecht rechtmatig in Nederland verblijft. Het recht op verblijf op grond van Besluit nr. 1/80 ontstaat niet door afgifte van een verblijfsvergunning, maar wordt rechtstreeks ontleend aan Besluit nr. 1/80. De verblijfsvergunning heeft voor de erkenning van dat recht van verblijf slechts declaratoire waarde, aldus de Afdeling. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:49. 4.3. Zoals de burgemeester op de zitting terecht heeft aangevoerd, blijkt uit de sticker in het paspoort van [appellant] niet dat hij een verblijfsrecht ontleent aan Besluit nr. 1/80. Daarnaast heeft de burgemeester op de zitting naar voren gebracht dat hij op 8 september 2021 nogmaals contact heeft opgenomen met de IND. Volgens de IND ontleent [appellant] geen verblijfsrecht aan Besluit nr. 1/80. De burgemeester heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder l van de Vw 2000. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Gelijkheidsbeginsel
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Hij heeft in beroep namen genoemd van collega’s die onder dezelfde omstandigheden wel een rijbewijs hebben gekregen. De burgemeester heeft gesteld dat het niet om identieke gevallen gaat. Volgens [appellant] is de rechtbank ten onrechte hierin meegegaan. De rechtbank heeft ook ten onrechte geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat een gemaakte fout zou moeten worden herhaald. De fouten komen zodanig vaak voor dat het een loterij is voor mensen die zich wenden tot de gemeente in het kader van de aanvraag van een rijbewijs. Dit heeft ervoor gezorgd dat [appellant] ongelijk is behandeld ten opzichte van zijn collega’s met eenzelfde verblijfsstatus.
5.1. Nog daargelaten of sprake is van vergelijkbare gevallen, heeft de burgemeester erop gewezen dat, voor zover in de door [appellant] aangehaalde gevallen wel een rijbewijs is afgegeven aan personen zonder rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder l, van de Vw 2000, dit een fout betreft. De rechtbank is de burgemeester onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1109, terecht gevolgd in zijn standpunt dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zo ver strekt dat hij een gemaakte fout zou moeten herhalen. Dat de fouten zodanig vaak voorkomen dat niet meer kan worden gesproken van een fout, heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd of op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Daarnaast heeft de burgemeester aangevoerd dat een onterecht afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124 van de Wvw 1994 ongeldig zal worden verklaard. De rechtbank heeft dit terecht bij haar oordeel betrokken en terecht overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Het betoog faalt.
Evenredigheidsbeginsel
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat de nadelige gevolgen voor hem onevenredig zijn ten opzichte van andere vreemdelingen met een onderneming zonder rechtmatig verblijf die verzoeken om afgifte van een rijbewijs. Hij herhaalt wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. Volgens [appellant] is het rijbewijs van belang, omdat hij stukadoor is. Zonder rijbewijs wordt hij belemmerd in het krijgen van opdrachten. Het criterium in de vreemdelingenprocedure is dat hij een wezenlijke bijdrage dient te leveren aan het economisch belang. Doordat de waarde en omzet van zijn onderneming daalt, is het moeilijk om daaraan te voldoen. Het handelen van de burgemeester heeft ook voor aanzienlijke schade gezorgd. Het is in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de geleden schade alleen bij hem neer te leggen.
6.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 13 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:49, is in artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 het koppelingsbeginsel neergelegd. Deze bepaling strekt ertoe het recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen ten laste van de collectieve middelen te koppelen aan het rechtmatig verblijf in Nederland (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, p. 1-2). Het uitgangspunt dat illegale vreemdelingen geen aanspraken op collectieve voorzieningen kunnen doen gelden, heeft de wetgever als beginsel van het vreemdelingenrecht aangemerkt (Kamerstukken II, 1995/96, 24 233, nr. 6, p. 3-4). Voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit en verblijfsstatus, zoals dat uit artikel 10, eerste lid, van de Vw 2000 volgt, bestaat volgens bestendige rechtspraak van de Afdeling in beginsel een redelijke en objectieve rechtvaardiging. Met dit onderscheid wordt een legitiem doel gediend. Immers, met de toepassing hiervan wordt beoogd te voorkomen dat illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen door ontvangst van tegemoetkomingen en voorzieningen, in staat worden gesteld tot voortzetting van hun niet rechtmatig verblijf, het verwerven van een schijn van legaliteit of het opbouwen van een zodanige sterke rechtspositie - of de schijn hiervan - dat zij na ommekomst van de procedure zo goed als onuitzetbaar blijken. Uit de memorie van toelichting bij de wijziging van de Vw 2000 (Kamerstukken II, 1994/95, 24 233, nr. 3, p. 20-21) volgt dat artikel 111, derde lid, van de Wvw 1994 is gebaseerd op het koppelingsbeginsel. Gelet hierop heeft de burgemeester de door [appellant] gestelde nadelige gevolgen van de afwijzing van de aanvraag om afgifte van het rijbewijs minder zwaarwegend kunnen achten dan het met de afwijzing te dienen doel. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt.
Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
7. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is onderbouwd dat de burgemeester concrete ondubbelzinnige toezeggingen heeft gedaan in het kader van de afgifte van het rijbewijs. Door een van de medewerkers van burgerzaken is uitdrukkelijk medegedeeld dat het rijbewijs aan hem zou worden verleend. Daarom heeft hij € 3.000,00 geïnvesteerd in rijlessen, theorie-examens en praktijkexamens. [appellant] heeft alle betrokken bestuursorganen, waaronder de Dienst Wegverkeer (RDW), het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en de burgemeester, benaderd, voordat hij een aanvraag indiende voor afgifte van het rijbewijs. Hij voert aan dat het onredelijk is om van hem te verlangen dat hij deze informatievergaring kan aantonen, omdat alle bestuursorganen telefonisch dan wel middels persoonlijk bezoek informatie verstrekken. Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat het bewijsprobleem ten onrechte op hem wordt afgeschoven. Daarnaast voert hij aan dat, hoewel alleen de burgemeester bevoegd is tot afgifte van het rijbewijs, alle gerelateerde overheidsinstanties de verantwoordelijkheid moeten dragen over het volledig en correct informeren van burgers.
7.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
7.2. Niet in geschil is dat [appellant] niet met stukken heeft onderbouwd dat aan hem toezeggingen zijn gedaan over de afgifte van een rijbewijs. Hij heeft dit ook niet op een andere wijze aannemelijk gemaakt. Alleen al hierom faalt het beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111
[…]
3. Aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. Voor de uitvoering hiervan is de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht aan degene die is belast met de afgifte van het rijbewijs, kosteloos de noodzakelijke opgaven en inlichtingen te verstrekken.
[…]
Artikel 124
1. Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, 132b, tweede lid, en 134, vierde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien:
[…]
b. na afgifte van het rijbewijs blijkt dat het kennelijk abusievelijk aan de houder is afgegeven;
[…]
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
[…]
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
[…]
Artikel 10
1. De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, kan geen aanspraak maken op toekenning van verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen bij wege van een beschikking van een bestuursorgaan. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de bij de wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen ontheffingen of vergunningen.
2. Van het eerste lid kan worden afgeweken indien de aanspraak betrekking heeft op het onderwijs, de verlening van medisch noodzakelijke zorg, de voorkoming van inbreuken op de volksgezondheid, of de rechtsbijstand aan de vreemdeling.
3. De toekenning van aanspraken geeft geen recht op rechtmatig verblijf.