ECLI:NL:RVS:2021:2595
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting
Op 15 november 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 23 augustus 2018 was genomen. Dit besluit weigerde ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 15 juli 2019. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, had op 1 oktober 2020 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.E. Runhaar, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de vreemdeling in haar verzoek ontvangen en heeft geoordeeld dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling, waaronder een uitspraak van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:457).
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het verzoek. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 748,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 november 2021.