ECLI:NL:RVS:2021:260

Raad van State

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
202005240/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor verkeerd aangeboden afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 22 juni 2020 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op de constatering dat op 26 mei 2020 een doos was aangetroffen naast een ondergrondse container aan de De Genestetlaan 132 in Den Haag. De doos was herleidbaar naar [appellant], wiens naam en adres op het adreslabel stonden. Het college heeft bepaald dat een gedeelte van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 8 september 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 januari 2021 was alleen het college vertegenwoordigd door D. Khougiani. [Appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet. Hij beweert dat hij de doos met oude schoenen heeft gedoneerd aan [vadercentrum], dat zich in de nabijheid van de containers bevindt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat, volgens vaste rechtspraak, de persoon tot wie de afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Aangezien de doos tot [appellant] te herleiden is door het adreslabel, mag het college aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij dit kan weerleggen. De enkele stelling van [appellant] dat hij de doos heeft gedoneerd, zonder bewijsstukken, is onvoldoende om zijn standpunt te onderbouwen. Het college heeft [appellant] dan ook terecht als overtreder aangemerkt. Het beroep van [appellant] is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

202005240/1/R4.
Datum uitspraak: 10 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2020 heeft het college zijn beslissing om op 26 mei 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 8 september 2020 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar alleen het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 26 mei 2020 is aangetroffen naast een ondergrondse container ter hoogte van de De Genestetlaan 132 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.    [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft gezet. Hij stelt dat hij de doos, met daarin oude schoenen van zijn kind, heeft gedoneerd aan [vadercentrum]. [vadercentrum] is gevestigd in het gebouw direct achter de ondergrondse containers en exploiteert daar een weggeefwinkel. [appellant] gaat ervan uit dat degene die de schoenen heeft gekregen, de doos naast de container heeft gezet.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn enkele stelling dat hij de doos, met daarin een paar schoenen, heeft gedoneerd aan [vadercentrum], heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt, omdat hij deze stelling niet met bewijsstukken heeft onderbouwd of anderszins aannemelijk heeft gemaakt. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021
687.