ECLI:NL:RVS:2021:2643

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
202103299/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid voor kosten bij verkeerd aangeboden afvalstoffen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 24 oktober 2020 een besluit genomen om spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Dit besluit volgde op een incident op 28 september 2020, waarbij een platgemaakte witte doos werd aangetroffen naast een papiercontainer. De doos was te herleiden naar [appellant], die betwistte dat hij de doos verkeerd had aangeboden. Hij stelde dat hij de doos in de papiercontainer had gedeponeerd en vermoedde dat deze daaruit was gevallen of door iemand anders was verwijderd. Het college legde een deel van de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, bij [appellant] neer.

Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond, waarna hij beroep instelde. Tijdens de zitting op 14 oktober 2021 werd de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college terecht had aangenomen dat [appellant] de overtreder was, omdat de doos met zijn naam en adres was gelabeld. De Afdeling benadrukte dat het aan [appellant] was om aannemelijk te maken dat hij niet degene was die de doos verkeerd had aangeboden, wat hij niet had gedaan. De stelling dat hij milieubewust was en nooit eerder afval verkeerd had aangeboden, was niet voldoende om zijn aansprakelijkheid te ontlopen.

De Afdeling concludeerde dat de kosten van de bestuursdwang terecht voor rekening van [appellant] kwamen, ondanks zijn argumenten over de overvolle containers. Het college was niet verplicht om coulant te zijn in deze situatie. Uiteindelijk werd het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202103299/1/R4.
Datum uitspraak: 24 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2020 heeft het college zijn beslissing om op 28 september 2020 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 9 april 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. van der Klaauw, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platgemaakte witte doos die op 28 september 2020 is aangetroffen naast een bovengrondse papiercontainer ter hoogte van de Regentesselaan 106 in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adres op het adreslabel op de doos staan.
2.       [appellant] betwist niet dat de doos van hem afkomstig is, maar stelt dat hij de doos in de papiercontainer heeft gedaan. Hij vermoedt dat de doos daar weer uit is gevallen of daar door iemand anders weer uit is gehaald. Hij voert daarbij aan dat hij zeer milieubewust is en dat hij nooit afval buiten de daarvoor bestemde containers weggooit. Verder voert [appellant] aan dat de papiercontainers en ook de andere afvalcontainers in het gebied, sinds het begin van de coronapandemie regelmatig overvol zijn. Volgens hem voldoet het college niet aan zijn plicht om de containers op tijd te legen. Onder die omstandigheid vindt hij het besluit om in dit geval spoedeisende bestuursdwang toe te passen buitenproportioneel en daarom verzoekt hij de Afdeling om de boete kwijt te schelden uit coulance.
2.1.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.
2.2.    Deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van 9 april 2021, waarbij het college heeft vastgehouden aan zijn besluit van 24 oktober 2020 om de kosten van het opruimen van de verkeerd aangeboden doos bij [appellant] in rekening te brengen. Het bedrag van € 126,00 dat het college in rekening heeft gebracht, is geen boete maar betreft een gedeelte van de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos. Deze procedure gaat niet over de vraag of het college voldoet aan zijn door [appellant] gestelde plicht om de containers op tijd te legen, wat daar ook van zij, en evenmin over of het college daar tijdens de coronapandemie aan zou hebben voldaan.
Door het adreslabel is de doos tot [appellant] te herleiden. Dit betekent dat het college mag aannemen dat hij de overtreder is, tenzij hij aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Met zijn stelling dat hij de doos in de papiercontainer heeft gegooid en dat hij vermoedt dat de doos er vervolgens uit is gevallen of dat iemand anders de doos er weer uit heeft gehaald, heeft hij dat niet aannemelijk gemaakt. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat als de doos op juiste wijze volledig in de papiercontainer was gedeponeerd, het fysiek niet mogelijk is dat de doos daar weer uit valt of dat iemand anders de doos eruit haalt. Verder betekenen de door [appellant] gestelde omstandigheden dat hij zeer milieubewust is en dat hij nooit eerder afval verkeerd heeft aangeboden, niet dat hij daarom niet degene kan zijn geweest die in dit geval de doos verkeerd heeft aangeboden. Overigens is het ook als een container vol is, niet toegestaan om er afval naast te plaatsen. Dan moet afval bijvoorbeeld op een ander moment of bij een andere container worden aangeboden. Oud papier kan bovendien op de maandelijkse papierophaaldag aan de straat worden aangeboden.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die de doos verkeerd heeft aangeboden. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
2.3.    In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4.    Doordat de doos verkeerd is aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Zoals hiervoor is overwogen, heeft het college [appellant] terecht aangemerkt als overtreder. De omstandigheid dat sinds het begin van de coronapandemie verschillende containers in de buurt regelmatig overvol waren en [appellant] daar hinder van heeft ondervonden, maakt niet dat de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen. Het staat het college vrij om onder bepaalde omstandigheden coulant te zijn, maar het college is daartoe niet verplicht. De keuze van het college om wel of niet coulant te zijn, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit om een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] te brengen.
Het betoog faalt.
3.       Het beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021
687-991