ECLI:NL:RVS:2021:2701

Raad van State

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
202006759/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verlenging verblijfsvergunning regulier

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 18 november 2020 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend om de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlengen, welke aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 mei 2019 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij besluit van 2 januari 2020. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar de vreemdeling was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 1 december 2021 geoordeeld dat de rechtbank niet is ingegaan op de beroepsgrond van de vreemdeling dat zij niet is gehoord in bezwaar, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De staatssecretaris had de vreemdeling moeten horen, vooral gezien de nieuwe afwijzingsgrond die werd aangevoerd. De grieven van de vreemdeling zijn gegrond bevonden, wat leidt tot de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet nu opnieuw op het bezwaar van de vreemdeling beslissen en haar horen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

202006759/1/V3.
Datum uitspraak: 1 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 november 2020 in zaak nr. 20/656 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlengen, afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in haar eerste en derde grief terecht dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond dat de staatssecretaris haar in strijd met artikel 7:2 van de Awb niet heeft gehoord in bezwaar.
Inhoudelijk slaagt dit betoog ook. De staatssecretaris heeft in het besluit van 2 januari 2020 te kennen gegeven dat de afwijzingsgrond van het ontbreken van een referentverklaring is vervallen en heeft een nieuwe afwijzingsgrond tegengeworpen, namelijk dat over de periode van april tot en met juli 2019 geen inkomensgegevens bekend zijn in Suwinet. Gelet op wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd over het moment en de manier waarop haar werkgever haar dienstverband heeft beëindigd en de stukken die zij heeft overgelegd om de juistheid van de gegevens uit Suwinet te bestrijden, kan niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het besluit van 2 januari 2020. De staatssecretaris had de vreemdeling daarom moeten horen in bezwaar (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:878).
1.1.    De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 2 januari 2020 wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep heeft aangevoerd over het ontstane verblijfsgat tussen 7 maart en 1 augustus 2019 te bespreken. De staatssecretaris zal namelijk opnieuw op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moeten beslissen en haar moeten horen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 november 2020 in zaak nr. 20/656;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 2 januari 2020, V[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.244,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 443,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021
347-962