202100165/2/A3 en 202100402/2/A3.
Datum uitspraak: 30 november 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2021, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.H.M. van Altena en mr. C.M. Wissels (hierna: de staatsraden) als leden van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van de zaken nrs. 202100165/1/A3 en 202100402/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben schriftelijke reacties ingediend, die aan [verzoekster] zijn toegezonden.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 30 november 2021, waar [verzoekster] niet is verschenen.
Ook de staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 30 november 2021 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.
Overwegingen
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden". Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
2. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraden betrokken zijn geweest bij twee uitspraken van de Afdeling van 30 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2315 en ECLI:NL:RVS:2020:2316, waarin zij partij was. Volgens haar volgt uit de ‘Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties van de rechter’ dat zaken over hetzelfde onderwerp niet door dezelfde staatsraden zouden moeten worden behandeld. Daarnaast hebben de staatsraden nagelaten om aan de minister opdracht te geven om stukken uit een andere procedure, die betrekking had op een neef van haar man, over te leggen, waarmee zij haar beroep op het gelijkheidsbeginsel wil onderbouwen. Hierdoor is bij haar haar gevoel van vooringenomenheid van de staatsraden versterkt. 3. Daargelaten of het verzoek tijdig is ingediend, is de door [verzoekster] aangevoerde omstandigheid dat de staatsraden de door haar vermelde uitspraken hebben gedaan, naar aanleiding waarvan nieuwe besluiten zijn genomen waartegen zij rechtstreeks beroep bij de Afdeling heeft ingesteld, geen omstandigheid die de conclusie rechtvaardigt dat de staatsraden in de procedure over deze nieuwe besluiten jegens haar een vooringenomenheid koesteren of dat een vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
4. De beslissing om al dan niet stukken bij het bestuursorgaan op te vragen, is aan te merken als een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure. Een wrakingsverzoek is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een dergelijke beslissing. Grond voor wraking bestaat in dat geval alleen als voor die beslissing geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de staatsraden. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5. Uit hetgeen [verzoekster] overigens heeft aangevoerd, kan evenmin een schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.
6. Slotsom is dat de bij [verzoekster] bestaande vrees van vooringenomenheid bij de staatsraden niet objectief gerechtvaardigd is.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2021
745