ECLI:NL:RVS:2021:2858

Raad van State

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
202005612/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 1 september 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 13 oktober 2020 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In de tussentijd heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is ter behandeling doorgezonden naar de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend hangende het hoger beroep. De voorzieningenrechter is bevoegd om dit verzoek te behandelen. Het verzoek was gericht op het voorkomen van de uitzetting van de vreemdeling naar Polen op 27 oktober 2021. Echter, de staatssecretaris heeft de vreemdeling laten weten dat de uitzetting is geannuleerd, waardoor er geen belang meer is bij de beoordeling van het verzoek.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Vonk, griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2021.

Uitspraak

202005612/3/V3.
Datum uitspraak: 16 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van [de vreemdeling] om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 13 oktober 2020 in zaak nr. NL20.16258 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 3 augustus 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld.
De vreemdeling heeft bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke uitzetting en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek heeft de griffier van de rechtbank ter behandeling aan de voorzieningenrechter van de Afdeling doorgezonden.
De vreemdeling heeft op 22 november 2021 een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de voorzieningenrechter van de rechtbank ingediend hangende het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 oktober 2020 in de procedure over het besluit van 1 september 2020. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van de Afdeling, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788, bij uitsluiting bevoegd om dit verzoek in behandeling te nemen en staat tegen de feitelijke uitzetting geen bezwaar open. Het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen de feitelijke uitzetting wordt daarom aangemerkt als een aanvulling op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.       Het verzoek was erop gericht om te voorkomen dat de vreemdeling op 27 oktober 2021 werd uitgezet naar Polen. De staatssecretaris heeft echter de vreemdeling bericht dat die uitzetting is geannuleerd. Daarom bestaat geen belang bij beoordeling van het verzoek.
3.       Het verzoek is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2021
345-918