ECLI:NL:RVS:2021:337
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak van vreemdeling en haar minderjarige kind tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een verzoek om een voorlopige voorziening had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 januari 2021 de besluiten van de staatssecretaris om de aanvragen van een vreemdeling en haar minderjarige kind voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, had vernietigd. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak.
De staatssecretaris verzocht de voorzieningenrechter om te bepalen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoefde uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep had beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet aannemelijk was dat de uitspraak van de rechtbank in stand zou blijven, en besloot daarom een voorlopige voorziening te treffen. Dit hield in dat de staatssecretaris geen nieuw besluit op de aanvraag hoefde te nemen totdat er een beslissing was genomen over het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft tevens bepaald dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2021.