ECLI:NL:RVS:2021:348

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
202100307/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot inreisverbod en vertrek uit de Europese Unie

Op 19 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 3 januari 2021 opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, kreeg een inreisverbod opgelegd en werd in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 15 januari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hiertegen heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel van bewaring zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren van de maatregel. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak op te heffen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan in verband met de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. Het totale bedrag van de proceskosten is vastgesteld op € 534,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202100307/2/V3.
Datum uitspraak: 19 februari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 15 januari 2021 in zaken nrs. NL21.20 en NL21.52 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 3 januari 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd en hem in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 15 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht te bepalen dat de maatregel van bewaring wordt opgeheven.
2.    In het licht van artikel 5 van het EVRM en de stand van zaken in de bodemprocedure komt aan het belang van de vreemdeling bij de opheffing van de maatregel meer gewicht toe dan aan het belang van de staatssecretaris bij het voortduren daarvan. De voorzieningenrechter heft de maatregel daarom met ingang van vandaag op.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Over de rechtmatigheid van de bewaring en eventuele schadevergoeding zal in de bodemprocedure worden beslist.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de maatregel van bewaring ingaande vandaag wordt opgeheven;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 534,00 (zegge: vijfhonderdvierendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021
347