ECLI:NL:RVS:2021:52

Raad van State

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
202002304/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester van Amsterdam in geval van huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 19 februari 2020 het beroep tegen het huisverbod van de burgemeester van Amsterdam ongegrond verklaarde. Het huisverbod werd opgelegd op 13 oktober 2019, na een incident van huiselijk geweld waarbij zowel [appellant] als zijn echtgenote letsel opliepen. De burgemeester oordeelde dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn echtgenote opleverde. Tijdens de zitting op 21 december 2020 werd [appellant] bijgestaan door zijn advocaat, mr. I.J.G. van Raab van Canstein, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. F.W.E. Eekhof en V.U.C.I. Duran.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het huisverbod is een ingrijpend instrument dat alleen mag worden toegepast in situaties waarin er voldoende grond is om aan te nemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van betrokkenen bestaat. De burgemeester had op basis van de beschikbare informatie, waaronder eerdere aangiften van huiselijk geweld door de echtgenote, voldoende redenen om het huisverbod op te leggen. De rechtbank had de burgemeester in zijn standpunt gevolgd, en de Afdeling oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202002304/1/A3.
Datum uitspraak: 13 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020 in zaak nr. C/13/676237/FA RK 19-7547 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2019 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod opgelegd als bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth).
Bij uitspraak van 19 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 december 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. I.J.G. van Raab van Canstein, advocaat te Amsterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.W.E. Eekhof en V.U.C.I. Duran, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] woonde met zijn echtgenote en hun minderjarige zoon in de woning aan [locatie] in Amsterdam. Zij hebben huwelijksproblemen waarbij over en weer sprake is van fysiek en verbaal geweld. De echtgenote heeft een echtscheiding aangevraagd. Op 13 oktober 2019 heeft in de woning een incident plaatsgevonden. De politie heeft [appellant] daarbij aangehouden wegens huiselijk geweld tegen zijn echtgenote. De echtgenote heeft tegen [appellant] aangifte gedaan wegens mishandeling en bedreiging. Volgens de burgemeester blijkt uit dit incident en de voorgeschiedenis van het echtpaar dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van zijn echtgenote of dat een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Bij het besluit van 13 oktober 2019 heeft de burgemeester met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wth een huisverbod van tien dagen aan [appellant] opgelegd. Dat verbod is op 13 oktober 2019 om 17:03 uur ingegaan en op 23 oktober 2019 om 17:03 uur geëindigd. In zijn afweging heeft de burgemeester de bevindingen die in het zogeheten Risicotaxatie-instrument huiselijk geweld (RiHG) zijn neergelegd in aanmerking genomen. Op 21 oktober 2019 heeft de zorgcoördinator de burgemeester geadviseerd het huisverbod met 18 dagen te verlengen. Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft de burgemeester het huisverbod met achttien dagen verlengd, zodat dit op 10 november 2019 om 17:03 uur, is geëindigd.
Hoger beroep
2.    Ter zitting heeft [appellant] zijn betoog dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen over het voorgenomen huisverbod, ingetrokken.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de burgemeester ten onrechte in zijn standpunt is gevolgd dat [appellant] ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor zijn echtgenote. De verklaringen van [appellant] en zijn echtgenote over het incident in de woning zijn tegenstrijdig en de burgemeester heeft niet gemotiveerd waarom de verklaringen van de echtgenote aannemelijker zijn. Het letsel van [appellant] door zijn echtgenote komt overeen met de verklaringen die hij heeft afgelegd over hun handgemeen. Dit geldt daarentegen niet voor de verklaringen van de echtgenote over haar letsel. Haar letsel is ontstaan uit zelfverdediging door [appellant]. Dat, volgens de rechtbank, het letsel van de echtgenote ernstiger was dan zijn letsel, blijkt bovendien nergens uit. Dat de echtgenote met hun kind door de politie is aangetroffen in de badkamer rechtvaardigt voorts niet de conclusie dat zij voor [appellant] bang was. [appellant] stelt dat zijn echtgenote verantwoordelijk was voor het incident in de woning. Dat zij agressief is, volgt ook uit getuigenverklaringen over eerdere geweldsincidenten. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen opleggen. Het belang van zijn kind is onvoldoende meegewogen. Er is geen rekening gehouden met het feit dat de dagelijkse zorg van hun kind primair in zijn handen ligt, aldus [appellant].
Huisverbod
3.1.    Artikel 1, aanhef en onder b, van de Wth luidt: "In deze wet wordt verstaan onder huisverbod: beschikking houdende een last tot het onmiddellijk verlaten van een bepaalde woning en een verbod tot het betreden van, zich ophouden bij of aanwezig zijn in die woning en een verbod om contact op te nemen met degenen die met de persoon tot wie de beschikking is gericht in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven."
Artikel 2, eerste lid, luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen."
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:67), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
3.3.    Vaststaat dat op 13 oktober 2019 in de woning huiselijk geweld heeft plaatsgevonden tussen [appellant] en zijn echtgenote en dat zij beiden daarbij lichamelijk letsel hebben opgelopen. Hun kind was getuige van dit incident. De echtgenote had onder meer zichtbaar letsel aan haar gezicht, handen en een voet. [appellant] had letsel aan een hand en zijn gezicht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie volgt dat de echtgenote de politie heeft gebeld wegens huiselijk geweld en heeft gemeld dat zij zich in de woning samen met haar kind in de badkamer heeft verschanst. De politie is naar de woning gegaan om tussenbeide te komen. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de politie [appellant] in de woning heeft aangehouden wegens poging tot zware mishandeling. De echtgenote heeft dezelfde dag aangifte tegen [appellant] gedaan wegens poging tot zware mishandeling. Uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat zij heeft verklaard dat [appellant] fysiek geweld in gang heeft gezet waarna een handgemeen is ontstaan en zij door angst in haar broek heeft geplast. [appellant] is door de politie verhoord.
[appellant] heeft het relaas van zijn echtgenote bestreden. [appellant] stelt dat niet hij, maar zijn echtgenote in feite de agressor was. Ook heeft hij een andere verklaring gegeven voor het verloop van het incident en het letsel dat hij en zijn echtgenote hebben opgelopen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester zich op basis van de vastgestelde feiten op het standpunt mogen stellen dat er meer relevante aanwijzingen zijn die het relaas van de echtgenote over het incident ondersteunen dan aanwijzingen die het relaas van [appellant] ondersteunen. Het gaat hier dan met name om het feit dat de echtgenote al eerder aangifte van huiselijk geweld had gedaan bij de politie namelijk in september 2019, het feit dat zij zich na het incident op 13 oktober 2019 met haar kind in de badkamer had verschanst, het feit dat zij bij het incident in haar broek had geplast en de omstandigheid dat zij, anders dan [appellant], volgens de bevindingen in het RiHG zich wel coöperatief opstelde naar de hulpverlening. Aan de door [appellant] overgelegde getuigenverklaringen hecht de Afdeling minder gewicht dan [appellant] eraan gehecht wil zien. Uit deze verklaringen volgt dat er al eerder gewelddadige incidenten waren tussen de echtelieden en de getuigen verklaren dat de echtgenote toen tegen [appellant] geweld heeft gebruikt. Deze getuigen waren echter niet aanwezig bij het incident van 13 oktober 2019. Over dit specifieke incident dat de aanleiding vormde voor het tijdelijk huisverbod hebben zij dus ook niet verklaard. De burgemeester heeft daarom aannemelijk mogen achten dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn echtgenote opleverde of dat er een ernstig vermoeden van dat gevaar bestond. De burgemeester was daarom bevoegd [appellant] een huisverbod op te leggen. Gelet hierop en omdat niet in geschil is dat de situatie in de woning zo gevaarlijk was dat [appellant] of zijn echtgenote de woning moest verlaten was de keuze om hem uit huis te plaatsen niet onredelijk. Daarbij heeft de burgemeester in aanmerking mogen nemen dat de echtgenote te kennen heeft gegeven dat zij voor haar werk flexibel ingezet kan worden, zodat zij ook alleen voor hun kind kan zorgen tijdens zijn afwezigheid.
3.4.    Het betoog faalt.
Slotsom
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021
629.