202002334/1/A3.
Datum uitspraak: 31 maart 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2020 in zaak nr. 19/2009 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 29 november 2018 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om inzage in hem betreffende persoonsgegevens ingewilligd.
Bij besluit van 2 april 2019 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 december 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. van Viegen, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.J. van Bruggen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Besluitvorming
2. Op 20 september 2018 heeft [appellant] de burgemeester op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (hierna: de AVG) verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens door het Regionaal Informatie en Expertisecentrum binnen het samenwerkingsverband (hierna: het RIEC-samenwerkingsverband). Bij besluit van 29 november 2018 heeft de burgemeester het verzoek van [appellant] ingewilligd. Volgens de burgemeester zijn in het kader van het RIEC-samenwerkingsverband de persoonsgegevens van [appellant] verwerkt in het dossier Koevinkje en het dossier Evarus. De burgemeester heeft daarvan een overzicht verstrekt (hierna: het overzicht). In de bezwaarfase heeft [appellant] in zijn aanvullende bezwaarschrift van 28 februari 2019 op grond van artikel 17 van de AVG verzocht om wissing van sommige hem betreffende persoonsgegevens. De burgemeester heeft het door [appellant] gemaakte bezwaar bij besluit van 2 april 2019 ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij het verzoek van [appellant] om wissing buiten beschouwing gelaten, omdat dit verder gaat dan zijn oorspronkelijke verzoek om inzage. Voor wissing moet [appellant] volgens de burgemeester een andere procedure starten.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht het verzoek van [appellant] om wissing van sommige hem betreffende persoonsgegevens niet bij zijn besluit op bezwaar van 2 april 2019 heeft betrokken. De reden daarvoor is dat het oorspronkelijke verzoek van [appellant] om inzage in hem betreffende persoonsgegevens een andere grondslag heeft dan zijn verzoek om wissing van sommige van deze gegevens. Dat neemt volgens de rechtbank niet weg dat de burgemeester buiten deze procedure om wel een beslissing had moeten nemen op dat verzoek. Omdat gebleken is dat [appellant] op 21 mei 2019 alsnog een verzoek om wissing heeft ingediend, waarbij nog geen beslissing op bezwaar is genomen, en [appellant] daarnaast niet in zijn processuele belangen is geschaad, verbindt de rechtbank aan het geconstateerde verzuim geen gevolgen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de burgemeester over meer hem betreffende persoonsgegevens beschikt dan hij al in het overzicht heeft verstrekt.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester terecht zijn verzoek om wissing van zijn persoonsgegevens niet in het besluit van 2 april 2019 heeft betrokken. Hij voert hierover aan dat hij eerst een verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens moet doen voordat hij kan verzoeken om wissing van die gegevens. Gelet hierop heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, zijn verzoek om wissing geen andere grondslag dan zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens. Het is verder onwerkbaar en inefficiënt om aparte procedures te moeten voeren om eerst inzage te verkrijgen en vervolgens deze te laten verwijderen, aldus [appellant].
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in zijn processuele belangen is geschaad. Hij voert hierover aan dat het nalaten van het nemen van een beslissing op zijn verzoek om wissing van 28 februari 2019 heeft geleid tot procesvertraging. Dat is een schending van zijn processuele belang. Dat hij op 21 mei 2019 alsnog een verzoek om wissing van zijn persoonsgegevens heeft ingediend, doet daaraan niet af, aldus [appellant].
Beoordeling door de Afdeling
- Had de burgemeester de verzoeken om inzage en wissing moeten samenvoegen?
5. In het geval lopende de procedure in bezwaar over een verzoek op grond van de AVG ook een verzoek op een andere grond van de AVG wordt gedaan, zoals een verzoek om wissing, komt aan de burgemeester een keuzemogelijkheid toe. De burgemeester kan deze keuze laten afhangen van de omstandigheden van het geval. De burgemeester kan de beslissing op het verzoek om wissing nemen in samenhang met de beslissing op het bezwaar over het verzoek om inzage. Dit is dan ook voor wat betreft het verzoek om wissing een besluit op bezwaar. De burgemeester kan op het verzoek om wissing ook een afzonderlijk primair besluit nemen, waartegen bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, van de AVG niet met zich brengt dat een later ingediend verzoek om wissing, altijd moet worden samengevoegd met een lopende procedure van een verzoek om inzage als die zich nog in de bestuurlijke fase bevindt. Dat artikellid ziet namelijk op het recht op informatie over de mogelijkheid van het doen van een verzoek tot het rectificeren of wissen van persoonsgegevens en niet op het verzoek om wissing zelf.
5.1. [appellant] heeft eerst een verzoek om inzage ingediend. Dat verzoek is ingewilligd en [appellant] heeft kennis kunnen nemen van zijn persoonsgegevens. Na kennisneming van deze persoonsgegevens heeft hij ook verzocht gegevens te wissen. In eerste instantie heeft hij dat gedaan in het aanvullend bezwaarschrift in de procedure over het inzageverzoek. Later heeft hij een zelfstandig verzoek om wissing ingediend. Dat verzoek is door de burgemeester afgewezen. Zoals op de zitting in hoger beroep is komen vast te staan, is het bezwaar daartegen ongegrond verklaard en is tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De burgemeester heeft het eerste verzoek om wissing niet meegenomen in het besluit op bezwaar over het inzageverzoek. Gezien het voorgaande had de burgemeester de mogelijkheid daarvoor te kiezen. Wat [appellant] heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de burgemeester niet in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen over het verzoek om wissing een afzonderlijk primair besluit te nemen. Omdat [appellant] inmiddels op 21 mei 2019 ook een zelfstandig verzoek om wissing had ingediend waarop de burgemeester heeft beslist, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat [appellant] niet is geschaad in zijn procesbelang doordat de burgemeester geen afzonderlijk primair besluit heeft genomen over het eerste verzoek om wissing in het aanvullend bezwaarschrift.
Het betoog slaagt niet.
- Is het overzicht van de persoonsgegevens volledig?
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de burgemeester over meer hem betreffende persoonsgegevens beschikt dan hij al in het overzicht heeft verstrekt.
Hij voert hierover aan dat hij eerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een procedure tegen de burgemeester heeft gevoerd, die geleid heeft tot de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3101. In rechtsoverweging 3.4. van die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat een aantal documenten over de casussen Koevinkje en Evarus gaat. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de burgemeester een "actorenlijst bij de sociale netwerkanalyse", waarop de naam van [appellant] is vermeld, openbaar moest maken. [appellant] stelt dat dit doet vermoeden dat er meer hem betreffende persoonsgegevens zijn dan die de burgemeester in het overzicht aan hem heeft verstrekt. In zijn nader stuk heeft [appellant] een deel van een document overgelegd dat is verkregen na een verzoek om inzage in de persoonsgegevens van zijn broer, waaruit blijkt dat een actorenlijst wel deel uitmaakt van het dossier van zijn broer. 6.1. Dit betoog slaagt niet.
De burgemeester stelt dat in het kader van het RIEC samenwerkingsverband niet meer [appellant] betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt dan hij al in het overzicht heeft aangegeven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt. Het is dan aan [appellant] om aannemelijk te maken dat er meer persoonsgegevens zijn verwerkt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is [appellant] daarin niet geslaagd. Dat de naam van [appellant] blijkens de eerdere Wob-procedure voorkomt op een actorenlijst en dat uit de uitspraak van 11 september 2019 blijkt dat er een aantal documenten is dat gaat over de casussen Koevinkje en Evarus, maakt dat niet anders. Daarvoor is van belang dat op grond van de Wob-documenten openbaar moeten worden gemaakt. Bij een AVG-verzoek hoeven alleen de op de betrokkene betrekking hebbende persoonsgegevens worden verstrekt. Het onderwerp van een verzoek op grond van de AVG heeft dus een beperktere omvang en bereik. Bovendien ging de Wob-procedure over bij de burgemeester berustende documenten en gaat deze procedure over de vraag welke persoonsgegevens in het kader van het RIEC-samenwerkingsverband zijn verwerkt. Met de enkele verwijzing naar de in de Wob-procedure verkregen documenten, heeft [appellant] daarom niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van het RIEC-samenwerkingsverband meer hem betreffende persoonsgegevens zijn verwerkt dan door de burgemeester aangegeven. De casussen Koevinkje en Evarus gaan daarnaast over een groep personen en niet alleen over [appellant]. Niet valt dus uit te sluiten dat in de op grond van de Wob verkregen documenten geen persoonsgegevens van [appellant] zijn verwerkt. Verder zijn er geen aanwijzingen dat deze documenten in het RIEC-samenwerkingsverband zijn uitgewisseld. Het feit dat van de broer van [appellant] wel persoonsgegevens zijn verwerkt op een actorenlijst, betekent niet zonder meer dat van [appellant] ook een actorenlijst bestaat. Daarbij is niet met stukken duidelijk gemaakt wat de reikwijdte van het inzageverzoek van de broer is geweest.
Slotsom
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. W. den Ouden, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.L. Crombach, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2021
689-290.
BIJLAGE
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 15 Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
[…]
Artikel 17 Recht op gegevenswissing (recht op vergetelheid)
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b) de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is: a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:11
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
[…]